| |
| |
| |
Hoofdstuk XVII
Eén volk dat ik door de oorlog leerde kennen, was het armenische. Over dit volk, dat mij naar ik dacht geheel vreemd was, kan ik misschien nu het best spreken.
In de zomer van 1944 hoorde ik van de aanwezigheid hier in Nederland van Kaukasiërs. Door de Duitsers gevangen genomen soldaten van het rode leger; donker, klein van stuk, in oude duitse uniformen gestoken en op wachtdiensten geplaatst. Soms zag ik ze als bestuurders van wagens, die door kleine paardjes getrokken werden, maar meest waren ze in kampen of barakken geconsigneerd. Zij zagen er droefgeestig uit, als zij al in vrijheid rondliepen. Dat was duidelijk: met hun duitse uniformen leken zij toch een onderdeel van de vijand te wezen, wat voor hen contact met gewone Nederlanders uitsloot; daarbij werden zij in het vrije verkeer kennelijk ook gemeden door de duitse militairen zelf. Men vertelde mij hoe drie van hen mistroostig over een achterpad in een groot dorp liepen. Het was een Zondagmiddag, zij kwamen langs de openstaande ramen van de consistoriekamer van een gereformeerde kerk, waar diakens met enige hoopjes pasmunt voor zich op tafel de collecten sorteerden. Op slag veerde er iets op in de zwervende Kaukasiërs. Zij wipten de vensterbank op en smeekten in hun beste duits: mitspiele, mitspiele? Een oogwenk later zaten zij met glundere gezichten mee aan de tafel, zij grepen in hun zakken en legden ook een handvol geld voor zich neer.
Er waren een KP-er en een koerierster die contact met hen kregen. Zij merkten dat dit volk zo mogelijk nog minder produits was dan de nederlandse bevolking. Op een gegeven ogenblik vroeg iemand ze om handgranaten en hij kreeg ze. Daarna
| |
| |
riep hij mij er bij, omdat hij niet genoeg met hen praten kon. Ik kreeg later contact met Alexander Hagopian. Alex was in 1907 in turks Armenië geboren. Nadat zijn familie door de Turken uitgemoord was, had hij, een kleine jongen, kans gezien te ontvluchten. Van zijn levensgeschiedenis is een serie boeiende verhalen te vertellen, doch laat ik mij tot één geschiedenis, die in mijn kader past, beperken. Dolend in het bergland, verhongerend en gappend, verstopte hij zich in de struiken, zodra er Koerden in de omtrek te zien waren. Deze Koerden reden patrouille door het bergland om armenische Christenen op te sporen. Als zij mannen of jongens op hun pad vonden, was hun test nogal eenvoudig: trek je broek uit! Die niet besneden waren en dus geen Mohammedaan, waren Christen en dan ging, zo van het paard af, de kromme sabel er over. Vrouwen en meisjes moesten zich ook ontbloten, al was dat minder om hun confessie te beproeven. Een dezer dagen hoorde ik een nederlandse Christen met geestdrift toevallig over de Koerden spreken; dat zouden zulke prachtige primitieve vechtbeesten zijn, waar ‘wij’ nog wel eens veel aan zouden kunnen hebben in de volgende wereldoorlog.
Aan deze krankzinnige kaukasische verhalen herinneren trouwens doodgewone gebeurtenissen uit de bezetting van ons eigen land. Een marechaussee, die in Assen terechtstond, een van die stakkers waar de Paus, de Linie en de Telegraaf zo voor op de bres staan tegenover onze wraakzuchtige rechters, was op een schone ochtend in de buurt van Havelte op de jodenjacht en ontdekte toen ditzelfde criterium, maar omgekeerd: hij liet het donker uitziende stuk wild dat hij voor het geweer had óók de broek uittrekken en zo waar, hij had geluk en kon een Jood inleveren bij de vijand. Ik heb de man zelf gesproken; hij kreeg maar een geringe straf, en die stond hem nog niet eens aan, want hij had als bewaker in Westerbork óók wel mensen geholpen, maar bovendien zou bij een onvoorwaardelijke straf wel niet tegen te houden zijn dat hij de politie uitgezuiverd werd, hetgeen hij veel erger vond dan de straf zelf. Ik geloof dat hij zich onnodig bezorgd maakt. (Schreef ik toen; hij zal nu best
| |
| |
weer ergens in soortgelijke dienst zijn.) Lord Vansittart vindt dat wij Franco-Spanje maar weer bewapenen moeten en de neo-nazi-pers neemt deze woorden instemmend over... van de bladen der eerwaarde broeders fascisten zelf spreken wij liever helemaal niet, maar zij verwekken wel weer een tijd, waarin het soort dat gehoorzamen kan en orde mint bij Het Gezag zeer gevraagd zal zijn. Veel merkwaardiger is op het ogenblik die voorhuid. Wie heeft nooit gevreesd, dat deze zijn fatum zou betekenen? Maar zo overtuigend als hier bleek dit zelden. Priapus, onberekenbaar vorstje, parmantige nar, miskend genie, ongedurig gezelschap, paniekzaaier onder de rokken, laten wij u met aandacht beschouwen, met gepaste verbazing en niet zonder beduchtheid. Hier is het symbool van de absurditeit. Want triomfantelijk of soms terneergeslagen, het zal dikwijls nèt verkeerd geweest zijn. Uw besnijdenis kan ons redden en zij kan onze dood zijn. Wie op u gokt, gokt verkeerd, wie niet speelt, speelt ook, en even verkeerd. Fatum Organum. Fata Morgana.
Om naar Alex terug te keren, hij kwam tenslotte in een weeshuis in Tiflis en vervolgens, door de woelingen der revolutie, in Batoem. De Armenian Benevolent Union in Constantinopel haalde de kinderen per schip op en bracht ze naar de Balkan. Vandaar voerde men Alex met 15 andere kinderen naar Engeland, waar hij de taal en een vak leerde. Toen ik hem leerde kennen woonde hij al 14 jaar in Nederland. Bij het uitbreken van de oorlog was hij nog statenloos, maar toch een strijdbaarder Nederlander dan de gemiddelde hollandse burgemeester. Hij bracht negen geallieerde piloten over de grens, onder wie Prince, Morell, Moore en King, die naderhand bericht van goede aankomst stuurden en hij steunde materieel alle verzets-activiteit waarvan hij maar kennis droeg. Ik stond er eens beducht bij, toen hij een Duitser, die hem wel twee voet in lengte overtrof, uitschold voor ‘Tuige van Moffe’. Deze man had hem zojuist verboden contact te leggen met een groepje Armeniërs, dat Alex in Utrecht ontdekt had.
Het contact kwam anders best voor elkaar, ook zonder de
| |
| |
toestemmïng van de Duitsers. Na een paar verkenningen ging ik helemaal met hen in zee. Ik ontdekte dat mijn Kaukasiërs uit Georgiërs, Tartaren en Armeniërs bestonden. De Armeniërs waren door de Duitsers gevangen genomen in 1942, bij de grote slagen in het Don-bekken. Hoewel zij de Russen vriendelijke mensen vonden, met wie zij best overweg konden, waren zij voor een groot deel uitgesproken anti-communistisch. De meesten van hen waren nog niet van zo'n leeftijd, dat zij zich het oude Armenië nog konden herinneren, niettemin rouwden zij over de verdeeldheid van hun land en hun volk. Dit trof mij sterk. Zelfs Alex, die als klein knaapje Klein-Azië al ontzworven was, kon alleen maar met grote vervoering spreken over zijn oude volk, over de duizend bronnen van Bingol, over de stad Erivan en over het ooft, dat nergens zo rijk, so sappig en zo geurig was als in Armenië. Over de rivieren Euphraat en Tigris en over de berg Ararat.
Ik heb tientallen Armeniërs uit het bataillon leren kennen. Een deel lag in Austerlitz, een deel in Maarssen, Loenen, Nieuwersluis en Utrecht. Het onderzoek werd voorzichtig gedaan. Ik had mijn italiaanse paspoort en kon mij als Carlo Giuseppe Bandinelli overal vertonen. Mijn fiets mocht niet gevorderd worden. Als er wat gebeurde stond mijn General-Konsul X, de oude schurk, achter mij... Mij bleek, dat het bataillon vrijwel een hechte eenheid was. Er liepen Tartaren en lui uit Azerbeidzjan tussen door die minder te vertrouwen waren, maar van de Armeniërs waren er maar een paar die bij uur U geïsoleerd moesten worden.
Het vuur waarmee Alex zich voor ons armeense bataillon inzette was zeldzaam! Hij troostte ze, hij sleepte zijn huis voor hen leeg en hij trotseerde alle gevaren voor hen die men maar lopen kon in die tijd; hij deed dit alsof hij hun consul, hun ambassadeur was, terwijl hij aan het gemeenschappelijke vaderland slechts vervaagde herinneringen bewaarde. Vergelijk dit maar eens met de daartoe aangestelde en betaalde nederlandse buitenlandse diensten, die wij zelf tijdens de oorlog hier en daar in den vreemde hadden. Wij, die nog wèl een natie vormen.
| |
| |
Er was alle reden voor de vijand om zijn Armeniërs met wantrouwen gade te slaan. Nadat de Duitsers in 1942 een goede tachtigduizend Kaukasiërs krijgsgevangen hadden gemaakt, plaatsten zij dezen in West-Rusland en Polen in gevangenkampen, die er op berekend waren genoemd getal snel uit te dunnen. Ik heb de verhalen van tientallen Armeniërs, die overal verspreid lagen en zij kloppen met elkaar en met die van de Georgiërs. In de kampen bij Rowna, Slawuta en Poltawa stierven soms 500 tot 1000 mannen per dag. Maar het zijn geharde en taaie mensen. Andranik, die grote kinderen thuis had, had nog over de Don gezwommen, op een plaats waar deze vier keer zo breed is als de IJssel en in een jaargetijde, waarin er nog ijsschotsen in plegen te drijven. Ondanks de massafusilleringen, de ziekten en de honger, waren er in 1944 toch nog de helft in leven, zij het dat deze goed 40.000 ongeïnteresseerd genoeg geworden waren om zich in oude uniformen te laten steken. Ashot woog in Januari zevenendertig kilo - toen ik hem ontmoette kon hij pas weer lopen. Eten? Dan ook werken. Dit was het enige wat de Duitsers ervan vonden. Een zeer klein deel, dat van het herstel van een onafhankelijk Armenië droomde, heeft nog in de Krim gevochten tegen het rode leger. De rest, die dit volstrekt weigerde, werd als minder betrouwbaar beschouwd en in de zg. arbeidsbataillons naar Frankrijk, België en Nederland gevoerd. De vijand kon geen man missen. In ons land waren er o.a. op Schouwen, Goeree, Overflakkee en Utrecht Armeniërs en verder in Holland langs de Noordzee-kust hier en daar groepjes. Zij waren in bunkers ondergebracht en mochten zich maar zelden vrij bewegen. Ik ging na, dat het contact van de burgers met de zwijgzame donkere mannen meestal in begin 1944, overal op dezelfde manier tot stand gekomen was. Zij werden gemeden omdat zij tot de vijand gerekend werden en zij waren zelf ook te terneergeslagen om contact op te nemen. Dan kwam er bv. een door ziekte in een nederlands ziekenhuis en ontstond een gesprek met de dokter of de zuster. Men hoorde hun trieste geschiedenis en begreep dat men met iemand te doen had, die ongeveer net zo over de Duitsers dacht als men zelf.
| |
| |
Dit contact breidde zich uit, maar nooit diep in de armeense gelederen. Er waren overal maar een paar naar voren komende figuren, meestal zij die een beetje duits spreken konden, die het contact met de Nederlanders handhaafden en op alle plaatsen waar ik berichten van kreeg was wat geschiedde ongeveer hetzelfde: de vertegenwoordigers van de Armeniërs waren niet ongenegen om met het nederlandse verzet in overleg te treden over de vraag wanneer en hoe wij ons samen van de Duitsers konden ontdoen. Op de proef gesteld, bleken zij voor niet veel te staan. Als ik op een ochtend om handgranaten vroeg kreeg ik 's avonds een fietstas vol. Wij moesten ze zelfs temperen, toen ze met een duitse militaire motor aankwamen waarvan ze de berijder op een donkere weg hadden aangehouden, voor ze hem vermoordden. Ik had alleen met het ene bataillon te maken, dat van de Gelderse Vallei af over Utrecht, dan langs de Vecht, in de richting van Amsterdam verdeeld lag in veel kleinere groepen. Voorlopig beperkte ik mij tot het houden van besprekingen met hun vertegenwoordigers; zij gaven ons alle inlichtingen die wij wensten en zij bemachtigen konden en organiseerden zich zelf. Andranik, over wie ik zo even sprak en die kok was van een duitse staf ergens aan het Wilhelminapark, stal ongevraagd spek voor mij, of sigaretten, een keer zelfs duitse jenever en dat bleef, behalve spionnage, gedurende maanden het enige illegale. En behalve dan de besprekingen zelf, waar wij voorzichtig mee moesten zijn, omdat onze bondgenoten onder strenge contrôle stonden. Soms kwam ik in de stad Ashot tegen, die met een klein wagentje post reed. De jongen - hij was zestien jaar, toen hij in de oorlog kwam - groette dan bijna onmerkbaar met de zweep.
Toen de voorbereidingen ver gevorderd waren had ik een bijeenkomst die ik niet kan vergeten, ja, waaraan de herinnering mij met schaamte vervult om wat er na gebeurde. In Berlijn was bij het OKW een Armeniër gedetacheerd, die kapitein in het russische leger geweest was en op dezelfde manier het concentratiekamp overleefde als de anderen. Chatchaturian was zijn naam. Hij werd om zijn oude rang en zijn bekwaamheden door
| |
| |
de Duitsers met een soort inspecteurschap bekleed, hetgeen hem de taak oplegde om zijn verspreide landgenoten te bezoeken en hen toe te spreken over het oude Armenië, dat, met duitse hulp van het russische en het turkse juk bevrijd, voor een prachtige toekomst zou herrijzen, mits de zonen van dit land bereid zouden zijn te strijden tegen de geallieerden. Het duitse organiseren kennende, stond direct voor mij vast dat er precies zulke functionarissen voor de andere Kaukasiërs moesten zijn. Dit bleek juist te zijn, en ik verkreeg hun namen. Chatchaturian maakte van de gelegenheid gebruik te conspireren waar hij maar kon. Toen ik hem op de gedenkwaardige middag, dat hij Utrecht aandeed, trof voor onze conferentie, waren zij met zijn drieën, in complete duitse uniform en met Alex er bij als tolk. Hij was op tournee met zijn collega uit Azerbeidzjan, maar die was eerst voor enige uren afgeleid en werd ergens bezig gehouden. Wel was Wartuni meegekomen, majoor in het rode leger en nu Feldwebel in het arbeidsbataillon. Ik moet zeggen, dat de duidelijke ernst van deze mannen mij sterk preoccupeerde, voordat ik mij geheel in de bespreking kon begeven. Daarvóór lag er natuurlijk al gepaste schroom van mijn kant, want voor hoevelen, die als vertegenwoordiger van de illegaliteit een samenzwering met duitse militairen dachten te ondernemen, zou het niet het laatste geweest zijn wat zij hadden kunnen bedenken? Maar toen het geen val leek te zijn en de bespreking begon, trachtte ik te doorgronden wat het merkwaardige, dat er volgens ónze maatstaven toch beslist moest zijn in de karaktereigenschappen van deze mannen, was. Iemand, in Turks-Armenië geboren, maakt als kind de opstand tegen Turken mee, wordt bevrijd door de Russen en wijkt na het terugdringen der Turken mee uit. Het lijkt er op, dat zijn land een kleine onfhankelijke staat gaat vormen, maar in 1920 eindigt deze droom voor velen bij de vorming van de Sovjetrepubliek Armenië, die niet meer dan een theoretische mogelijkheid bezit om uit de USSR te treden. Tot ongeveer 1930 behoudt zijn land eigen kenmerken en de eigen Gregoriaanse godsdienst, maar na die tijd zet de politieke en geestelijke uniformering, die de czaren al naarstig
| |
| |
ter hand genomen hadden, weer in, wordt de godsdienstoefening verboden. Andranik vertelt dat zijn coöperatie 10 tot 15% van de jaarbudgetten moet besteden voor de atheïstische propaganda. Hij weet nog wel wat van vroeger, maar ‘die joenge joengens weten allemaal niet was das Chot ies.’
Men vervult zijn dienstplicht, en als Duitsland de oorlog begint, wordt men gemobiliseerd. Men zit in de Oekraïne bij de artillerie, ergens met 500 man, maar het is allemaal zo drassig, dat er niets te manoeuvreren valt, ‘die tanki tanki kan niet,’ en van de 500 blijft men met 16 kameraden in leven. Na het concentratiekamp van Rowna zijn er van die 16 nog 4 over. Deze vier capituleerden voor het duitse eten en trokken de duitse uniform aan. Of men zwerft nog 3 à 4 maanden in de Oekraïnische bossen, zoals Ashot, om zich daarna op dringend verzoek van de angstige bevolking maar over te geven. Van deze groep, van 54, bleven ook precies 4 over. Maar zo vriendelijk als zij de Rus vonden, zo onbeschoft en wreed vinden zij de Duitsers. Zij hebben nog de gelegenheid te zien hoe de Duitsers (daar zijn dus ook de nederlandse SS-ers bij) vierkante mijl na vierkante mijl moedwillig platleggen, huizen en inrichtingen vernielen, wat manlijk is doden en wat vrouwelijk is op ongehoorde wijze schofferen. ‘Was die Moffen ien Roesland kapoet gemaakt heb schreit hemel’, zegt Babken, en mijn armeense vrienden die nog hier zijn willen veel van mij aannemen, maar nooit, dat de Oost-Duitsers werkelijk krijgen wat ze verdienen. Wat dat betreft zien zij in mij een sentimenteel zwakhoofd.
Dit alles echter terzijde. Men is dus in het Westen en men conspireert tegen de Duitsers, in wiens dienst men is. Het bleek mij, dat zij geen enkele verwachting hadden van de wederopstanding van een vrij Armenië, dat zij dit daarom ook niet eens meer vurig begeerden, dat zij niet zo erg communistisch waren, maar hoopten op de overwinning van het rode leger; dat zij beseften, hoe moeilijk hun positie zou worden als zij zich later inderdaad weer ter beschikking stelden van hun regering, maar dat zij het voor de eer van ‘Armenië’, niet meer dan een begrip, dacht ik, de moeite waard vonden om en bloc met de Duitsers
| |
| |
af te rekenen. Zoals één tegen mij zei: om zich te voegen bij de gesneuvelde kameraden en de uitgeroeide krijgsgevangenen, om goed te maken dat zij voedsel en het leven boven de dood verkozen hadden. Maar de meesten zullen toch ook wel gehoopt hebben dat een dapper en efficient optreden voor de zaak der geallieerden hun de terugkeer makkelijker zou maken en de enige kans bood om hun familie terug te zien. Deze laatste verwachting werd, bij de bijeenkomst die ik met Chatchaturian, Wartuni en nog een leidende figuur van mijn bataillon had, niet in het geding gebracht. De eerstgenoemde, een man met een krachtige kop en een athletenfiguur, en ik begonnen onze wederzijdse verkenningen in het duits, maar omdat Wartuni deze taal minder goed beheerste en de derde man niet verder dan tot en met de militaire commando's, hield hij telkens lange samensprekingen met hen in het armeens. Alex hoefde dus niet als tolk dienst te doen, maar hij mengde zich hartstochtelijk in het onderlinge gesprek van zijn landgenoten. Dit duurde soms zoveel langer dan ik nodig schatte om mijn woorden over te zetten, dat ik begon te raden waarover zij het hadden. Ik probeerde van hun gezichten te lezen, maar die zeiden mij alleen dat het deze drie Klein-Aziatische soldaten een zaak van leven en dood was, waarover wij onderhandelden. Dat was het dan ook wel.
Wij gingen daar een volledig bondgenootschap aan. Zij zouden zich ter beschikking houden van de geallieerde zaak en zich op onze aanwijzing in de strijd tegen de Duitsers keren. Ik kreeg de verschillende groepen opgegeven waarin zij verspreid lagen en van elke groep de naam van een vertrouwensman en een wachtwoord. Wij zouden de overzijde van een en ander op de hoogte brengen, wat ook gebeurd is. Na de oorlog zouden wij elkaar weer spreken over hun toekomst. Zij maakten deze niet tot voorwerp der onderhandeling. De Armeniërs zouden wapens van de Duitsers nemen en zonodig voor het overige voorzien worden uit onze eigen voorraden. Er was nu niet veel beschikbaar, want onze eigen districten streden hevig om hun deel, maar die aanvulling kon nog wel op het laatst gebeuren. Vertrouwd als deze mannen met automatische vuurwapenen waren,
| |
| |
zouden zij in een kwartier aan de sten gewend zijn. Handgranaten hadden zij al sinds lang zelf verzameld. Ik merkte op dat zij dat om de een of andere reden prettige wapens vonden, hetgeen mij goed voorkwam. In de loop van de jaren was ik hen die, voor de verwachte openlijke strijd dan, 't liefst een pistool bezaten, lager gaan aanslaan dan die een geweer prefereerden. Mensen die voor handgranaten voelden waren nog weer beter en zij die van een mes hielden stonden bovenaan. Dezen waren er maar weinig onder de Nederlanders. Een vriend van mij heeft een verrader, die hij 's avonds op straat opgewacht had, met een bijl doodgeslagen en hij was dan ook uitgesproken de beste terrorist die ik gekend heb.
Chatchaturian ging later naar Rotterdam, waar hij 5 onderofficieren aan zich verbond en nog weer later naar Overflakkee, waar hij een verkeerde landgenoot trof. Deze liet zich óók voor de revolte inschrijven, om zo te zeggen, maar verried Ch dezelfde dag nog aan de Duitsers. Hij werd gevankelijk naar Duitsland gevoerd. Zijn lot is mij niet bekend, maar geen van de nederlandse contacten waar hij kwam heeft nadeel ondervonden van zijn arrestatie, waaruit blijkt dat hij heeft kunnen blijven zwijgen.
Ik ging naar mijn kwartier met een tegelijk opgeruimd en een betrekkelijk bezwaard gemoed. Van deze honderden geoefende soldaten konden de duizenden ongeoefende BS-ers in ons gewest aanzienlijke steun genieten op dat grote uur U, dat elke dag brengen kon, maar de verantwoordelijkheid voor deze mannen drukte mij zwaar. Natuurlijk was er allereerst al de zorg, dat hun aanstaande medewerking noodzakelijkerwijs moest worden medegedeeld aan de districtscommandanten, die groepjes Armeniërs binnen hun gebied hadden. Dat waren er vier. En dezen zouden er weer met hun medewerkers over moeten overleggen, wat tezamen de security van de vreemdelingen naar mijn smaak erg moest verzwakken. Nu waren deze mensen kwetsbaarder dan wie ook van onszelf. Als er op één plaats wat uitlekte, was het hele bataillon goed voor de strop. Overigens woog bij mij zwaar het gevoel voor de verantwoordelijkheid
| |
| |
voor de kans. De blote kans, die wij hier in handen gekregen hadden, moest benut worden, en terdege, anders faalden wij jegens onze helpers aan de overkant. Duizenden kerels waagden samen een miljoen keer hun leven om de nederlandse strijdkrachten van wapens te voorzien, soms op 5 afwerpterreinen in één nacht. Duizenden jongens hadden er hun leven van gemaakt deze wapens op te vangen, ze te vervoeren, op te slaan, schoon te houden, er mee te instrueren en er mee te oefenen voor de grote dag. En op deze grote dag zou dit ene grote wapen, het armeense bataillon, net de schaal ten goede kunnen doen overslaan. Ieder die gevochten of geschoten heeft, weet hoe men zweten kan bij de gedachte aan de eerste klap en het eerste schot. Als het een keer los is, gaat dat pas over. Ik was vaak fysiek misselijk bij de gedachte of wij dit grote wapen wel op de juiste seconde en op de juiste manier zouden gebruiken. Tenslotte veel minder voor de Armeniërs zelf dan voor ons. Nu ik dit volk zo goed heb leren kennen, heb ik de neiging dit laatste gênant te vinden. Alles is nu trouwens in alle opzichten anders.
Wij gingen in snel tempo plannen uitwerken, hoe wij onze bondgenoten konden benutten. Die westelijk en noordwestelijk van de stad lagen werden opgenomen in de plannen voor de verovering en de beveiliging van de verschillende bruggen. Voor de bruggen over het Merwedekanaal en over het nieuwe Amsterdam-Rijn-kanaal werd op minstens drie manieren gewaakt: door omkoping met drank, sigaren en geld werden Duitsers bewerkt om wat onnauwkeuriger te zijn met de contacten der dag en nacht op scherp gestelde springladingen; KP-ers trachtten deze, o.a. met zuurinjecties in de kabel, te bederven; de snelle overrompeling van de wachten was een van de eerste taken, die de districtscommandanten voor te bereiden hadden. Voor een deel was geen van drieën nodig, omdat een speciaal duits contact diverse springladingen door dummies had vervangen. Ook als de capitulatie anders verlopen was, was van deze machtige ingenieurswerken tussen Holland en Utrecht wel wat gespaard. Voor de andere Armeniërs zocht ik onbeschaamd de meest gevaarlijke doelen, die, waarvan men aarzelde
| |
| |
of zij met succes door BS-ers konden worden aangevallen. Ik voel dit achteraf als tamelijk cynisch; deze in het nauw gebrachte mensen, die op ons teken wel wilden sneuvelen omdat er toch niets meer voor ze te hopen was, wilden wíj wel als zinkstukken, als een menselijk fonds perdu gebruiken, maar het is nu eenmaal zo.
Toen alles ten minste op papier voor elkaar was, kwam er een ijlboodschap voor een spoedbespreking met de Armeniërs. Het bleek dat ze allemaal geconsigneerd waren, en dat ze vreesden overgeplaatst te worden en de dringende vraag was wat er dàn gebeuren moest. Omdat zij voor een deel ook buiten ons gewest verspreid lagen, had ik naderhand bij het bezoek aan de generaal, in mijn vorige chapiter verteld, toestemming gevraagd dit hele bataillon Armeniërs te mogen blijven behandelen, waar het zich ook bevond. Ik hoefde mijn handen dus niet direct van dit geval af te trekken als zij verhuizen zouden, maar op den duur zou ons contact niet te handhaven zijn, want mijn taak hield mij hier. Ik was in die dagen juist weer bezig van kwartier te veranderen, zodat mij wat te laat het bericht bereikte, dat de Armeniërs aan het vertrekken waren. Ik kwam er achter dat zij naar Westervoort gevoerd werden en van daar, weer van wapens voorzien, ergens achter de Rijn gelegerd werden. De Duitsers wisten dat het offensief, in het Noorden onder Montgomery, op komst was. Zij legden de Armeniërs dus op een van de plaatsen waar het bombardement, dat de aanval ongetwijfeld zou inluiden, het eerst zou komen. Een SS-regiment sloot bij hen aan. Samen moesten zij de eerste stoottroepen opvangen. Ik knarsetandde toen ik dit hoorde, want het waren mijn Armeniërs geworden, maar ik hield daar mee op, toen ik bedacht welke subtiele opdrachten ikzelf voor hen gezocht had. Ik begreep dat het ogenblik daar was, dat ik mijn bataillon moest overdragen. Van hier uit was het onmogelijk nog langer te besturen. Het was een tijd, dat niemand van het westen oostwaarts over de IJssel mocht. Ik zelf wel, omdat ik als Bandinelli niet alleen de IJssel mocht passeren, maar zelfs vrij naar Duitsland reizen kon, doch voor een snelle koeriersverbinding was die streng
| |
| |
bewaakte rivier een te grote hinderpaal. Ik ging dus naar Max, de agent van het BBO die met ons werkte, en zij stuurden een boodschap naar de andere kant waarin de situatie uiteengezet werd. Ik gaf de positie van het bataillon op en de naam van de bataillonsarts Abrahamian, die klaar stond om het nieuwe contact op te nemen. Het wachtwoord was Ararat. Mij leek het niet neutraal genoeg, de naam van deze berg bleek voor onze bondgenoten sterk geladen te zijn, maar zij stonden erop. Ik wist dat een der britse, brits-nederlandse of amerikaanse diensten aan de andere kant van de IJssel in de buurt van Westervoort of zuidelijk daarvan agenten zou hebben met radio-sets, en vroeg om ons grote wapen van ons over te nemen en het te gebruiken. Ik kreeg bericht, dat het voor elkaar was en voelde mij van een bijna ondraaglijk geworden verantwoordelijkheid ontheven.
Nog voor de bevrijding hoorde ik hoe jammerlijk alles is gelopen. Mijn Armeniërs hebben weken lang op contact gewacht. Abrahamian lichtte verschillende van zijn kameraden in en gaf hun het wachtwoord, en hijzelf zwierf zo vaak hij kon onder voorwendsels van zijn medische dienst naar de kant waar nog nederlandse burgers zaten, maar niemand wendde zich tot hem of een der anderen. En Engeland bleef stil. Hij probeerde een burger te vinden om een boodschap naar mij te brengen, doch slaagde daarin niet. En op de ochtend van de 23ste Maart, toen de slag begon, wisten de wanhopige Armeniërs niets anders te doen dan uit hun loopgraven en bunkers te voorschijn te komen en met hun zakdoeken te zwaaien. De SS, die naast en achter hen lag, zag dit en schoot nog op hen, voordat zij op de Britten en de Canadezen schoten. Deze laatsten schoten terug naar de Armeniërs. Toen de vijand terugtrok, nam hij zijn Armeniërs mee, om daar mee af te rekenen. De helft werd gedood, de andere helft liet hij via de Veluwe weer naar ons gewest voeren. Hun wapens waren hun weer afgenomen. Zij groeven voor de Duitsers aan de bekende eenmansgaten en andere verdedigingswerken, tot de capitulatie daar was. Toen was nog een restant aan ontbering gestorven, want na het verraad van Westervoort werden zij wat het eten betreft als Nederlanders behandeld.
| |
| |
Waarom de Britten deze zaak zo nonchalant behandeld hebben, is mij nimmer bekend geworden. Het is mogelijk, dat ons radiocontact over deze quaestie het nooit tot SHAEF gebracht heeft, maar in dat geval zou men mij dat na de oorlog hebben kunnen zeggen. Toen heb ik tevergeefs links en rechts over deze zaak gecorrespondeerd en ik was al in Juni 1945 in Engeland om hierover bij de instantie navraag te doen, waarmee de berichten gewisseld waren, maar daar wist niemand van iets. Men klopte mij er op de schouder en bood mij een borrel aan en ik had een goede vacantie. De lieden die deze zaken behandeld hadden waren er niet, niemand wist waar ze waren en niemand wist trouwens wie ze waren. Dat zaakje daar zat waterdicht. Mij is wel gebleken dat het verlangen der Kaukasiërs om met de geallieerden samen te werken op andere plaatsen tot even rampzalige gevolgen geleid heeft. De Armeniërs van Schouwen-Duiveland hebben in de herfst van '44 in contact met de BS klaar gestaan voor de strijd tegen de Duitsers. Verschillende leden der ondergrondse beweging zijn naar de andere kant gecrossed om over de gezamenlijke opstand te spreken, maar het schijnt dat de Canadezen bij hun verkenning de dijken en wegen te zwak vonden voor een operatie met meer of minder zwaar materiaal, zonder hetwelk deze te riskant zou worden. Bij een van deze laatste verkenningen evenwel, omstreeks Sint Nicolaas, veronderstelden de Armeniërs dat de Canadezen er waren en dat de slag beginnen kon. Zij doodden opgeruimd enige duitse officieren, maar nog terwijl zij daarmee bezig waren trok het verkenningspeloton al weer terug. Van de Armeniërs die er daarna overbleven heb ik in December enkelen gesproken. Zij vonden het langzamerhand vanzelfsprekend dat zij aan de verlieskant stonden, wat er ook gebeurde; alsof er een natuurwet tegen hun volk werkzaam was, zo koud en onpersoonlijk, zodat zij niemand iets kwalijk namen. De ‘Tragedie op Texel’ heb ik evenmin van nabij meegemaakt, maar daarover verscheen bij Becht in Amsterdam een boek onder dezelfde titel, van J. A. van der Vlis. Op het Bureau Oorlogsdocumentatie heeft men bovendien nog een stapel krantenknipsels met mededelingen van
| |
| |
verschillende ooggetuigen. In de nacht van 5 op 6 April 1945 stond een infanterie-bataillon van 800 man, voornamelijk Georgiërs, met enkele Armeniërs, al staat dit niet in het boek, als één man op. Van der Vlis noemt al een officieel duits rapport, na de oorlog gevonden, van October '44, waarin over de slechte verstandhouding met de Kaukasiërs gesproken wordt. De Georgiërs hebben het eiland op twee batterijen na in handen gehad. Zij hebben het dagen lang volgehouden, tot de 3000 man troepen die de Duitsers met zware wapens aan wal konden zetten hen eindelijk bedwongen hadden. Tot 24 April duurde de zuivering. De Kaukasiërs die levend in de handen des vijands vielen werden beroofd, ontkleed en op weerzinwekkende wijze vermoord. Er zijn gevallen bekend dat hun de ogen uitgestoken werden en dat de ‘executie’ plaats vond door het inslaan van de schedels. De vijand zelf verloor hier rond 2000 man. Er werden ook 117 burgers van Texel gedood. Ik maak melding van deze geschiedenis, die ik niet zelf meemaakte, omdat ik later wel hoorde hoe hierover gesproken en geruzied is in Londen. Er is hier ‘op hoog niveau’ zoals dat in het anglicistische militaire jargon heet, maar met een betekenis die in de practijk vaak tegengesteld was aan die welke wij bedoelen als wij over een gesprek ‘op hoog niveau’ spreken, gedelibereerd over ingrijpen van de andere kant af, over het stilleggen van de duitse batterijen die de opstandelingen van het vasteland af teisterden en die de overtocht van de duitse hulptroepen mogelijk gemaakt hebben, over het inzetten van speciale troepen ter leiding van de nederlandse bevolking en de bevoorrading daarvan, enzovoort, en er is met de vuisten op de tafel geslagen, totdat men elkaar toegaf: nu is het te laat. Ik zou hier graag eens een officiële verklaring over lezen. Had men een speciale traagheid te overwinnen, omdat de Georgiërs, anders dan de meeste Armeniërs, grotendeels overtuigde communisten waren? Interessant is, dat temidden van de massa eensluidende berichten over de moed en het goede gedrag van de Georgiërs, twee knipsels opvallen die over... beestachtigheden der ‘Russen’ op Texel spreken; een uit een oud-collaborateurskrant en een in een blad van de eerwaarde broeders fascisten, onder de leiding
| |
| |
van een oud-zwart-fronter. Het hiervoor verklaarde onderscheid tussen illegalen van de loyaliteit en illegalen van de guerilla, en daarmede een karaktertrek van het nederlandse volk, kwam ook op Texel bloot. Heeft namelijk zo goed als niemand deelgenomen aan de werkelijke strijd, de burgerbevolking heeft naderhand de steeds minderende, toen vluchtende verliezers trouw verstopt, verzorgd, gevoed en verpleegd, ondanks het levensgevaar waaraan zij zich daarmee bloot stelde.
Ik denk dat de ongeveer 350 Armeniërs die na de bevrijding in het PWO-kamp bij het kasteel Haar Zuilen in krijgsgevangenschap lagen bij elkaar de restanten vormden van de 3000 à 4000 die in Augustus nog in ons land waren. Zij waren daar min of meer ondergeschikt aan de Duitsers en werden door dezen als vuil behandeld. Ik liep van het kastje naar de muur om gedaan te krijgen dat zij goed verzorgd werden en een andere status kregen dan de Duitsers. Op brieven kreeg ik geen antwoord, maar mondeling stond men mij overal erg sympathiek te woord, de gin-and-lime ontbrak er zelden bij. Langzamerhand gaf men mij te verstaan dat men met deze Armeniërs in de maag zat: Rusland verlangde hun uitlevering en er zou wel niet veel tegen deze wens zijn in te brengen. Op een gegeven ogenblik was men zo vriendelijk mij te zeggen, dat de Armeniërs naar Duitsland gevoerd zouden worden; men stond mij toe afscheid van ze te nemen. Ik kreeg de luitenant Gardiner van de ME 27 mee, Mieke, die wat op de Armeniërs gekoerierd had, Alex als tolk en nog een paar gezamenlijke vrienden, samen in een paar geallieerde wagens. Toen wij bij het kamp kwamen viel mij de verbeten vijandigheid op van de Duitsers, die daar in grote meerderheid huisden, toen zij zagen waarvoor wij kwamen. Op een klein deel van het grote terrein waren de Armeniërs gebivakeerd, in lange rijen kleine tentjes. Allerlei handwerken voerden ze daar nog uit. Zij vertelden dat de Duitsers ze pestten door materiaal, voedsel en medicamenten voor ze achter te houden. De Duitsers hadden laten weten dat zij vonden dat zij er ongelijk aan gehad hadden van deze in Rusland nog tienduizenden tellende krijgsgevangenen nog dit percentage in leven
| |
| |
te laten. Zij voelden zich verraden en achtten zich in dit geloof versterkt toen onze missie, oud-terroristen onder geleide van een brits officier, als vrienden kwamen afscheid nemen.
Van dit afscheid hadden onze vrienden een feest gemaakt. Zij hadden zich in een grote carré om ons groepje opgesteld en nadat de begroeting met oude bekenden had plaats gevonden, kwamen er voorstellingen. Van alle kanten trad men om de beurt naar voren. Eerst een man, die danste op een manier, die mij onbekend was. Hij schreed eigenlijk langzaam van zijn plaats naar het midden, terwijl hij met zijn heupen en zijn hals zijwaarts draaiende bewegingen maakte; toen hij dichterbij kwam zag ik dat hij op zijn hoofd een gevuld glaasje balanceerde. Het viel een keer om, maar hij keerde naar zijn plaats terug, het glas werd uit een veldfles bijgeschonken en hij begon opnieuw. Deze keer lukte het. Toen hij voor mij stond hurkte hij zover dat ik - wat ik begreep te moeten doen - het glas nam. Ik hief het maar op, maakte een toastende groet in het rond - wat moet je? Je doet maar iets, wat je meent dat de indrukwekkende hoffelijkheid van deze ceremonie enigszins beantwoordt - en dronk het glas in een teug leeg. Het was een naar anijs smakende genever, die ze zelf in het kamp gemaakt hadden. Misschien had ik maar een teug moeten nemen, dacht ik op hetzelfde ogenblik, en had ik het glas behoren door te geven aan Gardiner en die weer verder. Ik dacht ook een fractie van een seconde of ik het lege glas maar niet het beste weer op het hoofd van de gebruinde soldaat kon plaatsen, want ik vind dat men zich in zo'n geval geheel moet trachten in te denken wat er verwacht wordt, maar ik gaf het maar in dank over aan Manouk, die als commandant optrad. Daarop begonnen een paar kerels een dans uit te voeren met messen in de mond, de bekende hurkpassen, naar alle richtingen en met vele variaties, hoe langer hoe wilder. De rijen klapten er bij in de handen. Hier valt mij in, hoe moeilijk het is om te vertellen wat men gezien en gehoord heeft. Toen ik later namelijk eens aan mijn broer vertelde hoe de Armeniërs met messen in de mond dansten, keek hij mij critisch aan en zei: dat lijkt mij griezelig voor hun dames.
| |
| |
Hij stelde zich dus klaarblijkelijk een dansvloertje voor met geanimeerd foxtrottende paren in plaats van deze dayak-dans. Ik vertel het nu iets uitvoeriger, maar ik weet dat ik niemand zal kunnen meedelen wat deze plechtigheid geweest is, in dat carré onder de hoge bomen van dit kasteelterrein. En nog minder zal ik kunnen uitleggen, dat de vrolijkheid van dit afscheidsfeest geen ogenblik de misère kon verdrijven, die de aanblik van deze door hun lot, hun noodlot en de historie gekwelde kaukasische mannen, mij bood. Er kwam nog zang, die plotseling ergens begon en abrupt eindigde, die daartussen eerst vreemd was, toen boeide en tenslotte haast verontrustte. Het waren harde kelen, die zongen, maar toch kwamen de liederen als het ware van zeer ver. Daarna stelde zich een oudere soldaat voor ons op en Alex vroeg mij hier fluisterend speciale aandacht voor: dit was de man, die de grote armeense dichters zou voordragen. De man voor ons begon te reciteren in de mij volmaakt onbekende taal, maar op de manier die mij niet onbekend was. Ik herinnerde mij dat dit de wijze was, waarop men in mijn knapenjaren op jaarvergaderingen en in rederijkerskamers de reciteerkunst beoefende. Het was precies alsof mijn vervelende knappe klasgenoot ons Bilderdijk opdrong: rollend, dreigend, met klimmen en dalen, met bevelende gebaren, stampvoetend soms en met vuurschietende ogen. Hij is nu dominee, maar kan onmogelijk van het goede soort zijn. Zijn vader was reiziger en droeg altijd zijn rapport bij zich, dat hij trots aan de klanten toonde. Het was ook geen goeie reiziger, zei men bij ons. Ik behield gedisciplineerd een welwillende, ja zelfs aandachtige, trek op mijn gezicht terwijl ik dit dacht, en ging toen proberen of ik ook rijm kon ontdekken in deze poëzie. Misschien was het er, maar ik kon het niet terugvinden. Ondertussen hiejd de voordracht aan. De menslievende blik op mijn gezicht begon te verstijven en ik ging inwendig vloeken. Klootzakje, sprak ik mijzelf toe, brave jongen, dappere illegaal, wat zit je hier voor schut. En maar een welwillend smoel getrokken. Deze jongens hier om je heen hebben prima kansen om binnen het jaar in hun graf te liggen, want minder dan Siberië zal er wel
| |
| |
niet voor ze opzitten. En ze nou straks maar opgeruimd toegesproken. Er kwam aan deze voordracht haast geen einde, of liever, als het ene gedicht uit was, kwam er weer een volgend. Ik zag dat Alex tranen in zijn ogen had en merkte aan de ademloze stilte van deze armeense jongens in het rond dat hier wel wat bijzonders aan de gang moest zijn, en mijn gramschap maakte plaats voor triestheid. Toen het programma uit was, begreep ik dat ik aan de beurt was. Ik ging staan en haalde diep adem en ging op besliste, doch niet onblijmoedige wijze kijken. Ik zei zoiets als: wij hebben prettig samengewerkt voor zover het mogelijk was, helaas is alles niet gelopen zoals wij verwachtten, maar in een oorlog zoals wij nu net overleefd hebben, kan teleurstelling nu eenmaal niet uitblijven. Wij gedenken met eerbied onze dappere kameraden, die - dit was het enige ogenblik dat ik even aarzelde. Dat wil zeggen, ik sprak in het nederlands zo luid en zo beslist als ik dacht dat de omstandigheden vereisten en Alex vertaalde elke zin nadat ik die had uitgesproken. Ik wist onder de zang-, dans- en declameernummers nog bij God niet wat ik mij zou vermeten te oreren en ik wist het nog niet toen ik al was gaan staan, maar de vertaling van Alex gaf mij telkens weer de nodige seconde respijt. Deze keer duurde het een seconde te lang voordat de ingeving mij met de goede woorden begenadigde. Later, toen ik navraag deed bij Hans, Mieke en Alex, had niemand het gemerkt, maar voor mij zal de eeuwigheid pijnlijker en van langer duur zijn. Tenslotte bracht ik ongeveer het volgende: onze dappere kameraden, die vielen voor Armenië en voor de goede zaak. Terwijl ik het zei, smeekte ik: laat mij niet zeggen: ‘voor een verloren zaak’ en het ging gelukkig goed. Zo ging het nog vijf minuten van Schiedam naar Delfshaven en toen was ik klaar. Ik zweette en had kunnen kotsen toen Gardiner het woord nam. Hij sprak in het Engels en hij werd eveneens door Alex vertaald. Ik heb er geen woord van gehoord. Mieke kreeg een paar prachtige rijlaarzen, door een van de mannen in zijn sheltertje met de hand gemaakt, ik kreeg een armeens tapijt, dat driehonderd jaar oud was en de mooiste kleuren heeft, die men ooit aan een tapijt gezien heeft
| |
| |
en mijn vrouw een soort nachthemd van armenisch borduurwerk, waar ze later een coquet bloesje van gemaakt heeft. Later kreeg ik van Ashot een sigarettendoosje, dat hij prachtig met stukjes gekleurde raffia beplakt had. Er stond op een papiertje aan de binnenkant Ararat en ‘voor Tsjarls’. Ararat...
Direct na deze trieste vertoning ging ik voort, mij te beijveren de kaukasische krijgsgevangenen te laten onderduiken. Enigen had ik al voor het vertrek naar Westervoort ondergebracht: Babken, Andranik en Ashot waren wat te veel in de gaten gelopen door hun activiteit voor en met ons en moesten al veel eerder onderduiken. Op een avond kwamen ze in hun soldatenpakken op een van mijn adressen. Wij gaven ze andere kleren en lieten ze zitten waar ze zaten. Later, na de catastrophe aan Rijn of IJssel, voegde dokter Abrahamian zich bij hen. Ashot heb ik na de bevrijding als bediende tewerkgesteld op het gewestelijk commando van de BS aan de Maliebaan. Andranik, die immers kok geweest was van de duitse staf, beval ik zó aan bij captain James, het hoofd van de 14e section van de Canadian Field Security, dat die hem onverwijld in zijn dienst nam. James heeft er nooit spijt van gehad. Toen hij met zijn sectie verdween zocht ik nieuwe betrekkingen voor Andranik, sommige meer en sommige minder geslaagd. Babken nam ik zelf in huis. Hij was sympathiek, maar voelde zich niet gelukkig. Nu was Babken een jonge boer uit de Kaukasus, die maar één ding wilde: monteur worden. Altijd had hij het over auto's, die hij aftoos noemde. Hij zou zo verduiveld graag weten hoe zo'n ding in elkaar zat, maar ik kon hem niet helpen. Mijn BMW, die ik van de Feldgendarmerie had gestolen, was mij weer door een liaison-officer van de Special Force bij Prins Bernhard ontstolen en verder kon ik hem niets aanbieden om zich mee bezig te houden. Hij leerde zich wat nederlands uit een lagereschoolboekje en ik ging achter een leraar aan voor hem die russisch kende, maar die zat net zelf voor een examen. Babken zag mijn schaakbord en vroeg of ik met hem wilde spelen, maar na twee keer had hij geen zin meer, omdat ik hem te zwak was. Verder zat hij de ganse dag aan de radio te draaien op zoek naar
| |
| |
russische stations en dat werd hem noodlottig. Op een dag werd hij erg onrustig van wat hij hoorde en de volgende dag was het bericht er blijkbaar weer. Hij vertelde mij dat de Sovjet-onder-danen die in West-Europa waren achtergebleven na de oorlog, zich met spoed hadden te melden voor terugkeer naar het vaderland. Voor Nederland was de meldingsplaats Tilburg. Wij pleegden nog overleg met enige lotgenoten in Amsterdam. De meesten daarvan besloten niet te gaan, maar Babken werd met de dag onrustiger en na enige tijd deelde hij ons mee dat hij zijn ongehoorzaamheid niet verder durfde voortzetten. Hij ging naar Tilburg, waar hij met meer lotgenoten op de trein gezet werd voor het vaderland. Na negen dagen was een van de jongens weer terug, onder het ijzeren gordijn door en clandestien onze duitse grens over. Aan de russische kant van Duitsland waren de wagons gesloten en de Kaukasiërs tot gevangenen verklaard; een paar hadden hun wagon kunnen vernielen en waren uit de trein gesprongen. Deze jongen was er niet best aan toe. Hij was er vast van overtuigd dat zijn kameraden een barre toekomst ingingen - als zij ten minste nog al leefden. Misschien was dit wat overdreven. Met Babken had ik een paar afspraken over het sturen van bericht, maar hij zal er niet aan hebben kunnen voldoen, want wij hoorden nooit meer van hem. Mij zijn geen gevallen bekend, waarin men van deze in de moederschoot der sovjets teruggekeerde soldaten wèl weer wat gehoord heeft.
Ik schreef brieven over deze zaken aan SHAEF, aan Prins Bernhard en aan de russische gezant in Brussel, maar hoorde nooit van iemand iets. En heden ten dage laat mij deze zaak nog niet los.
|
|