| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI
Is ‘volk’ voor mij een realiteit die een moraal oplegt welke die van mijn hoogst eigen individualiteit te boven of te buiten gaat?
Wat is mijn volk? Zijn het mensen met wie ik, over de grenzen van de familie heen, door banden van het bloed ben verbonden? De mensen die, tot ‘diep’ in de historie, van soortgelijke mensen afstammen als van wie ik afstam? Als dit het criterium is, mag ik wel zeggen dat ik mij tegenover het begrip volk zeer onverplicht voel. Overigens laat zich bij een serieus onderzoek zo een volk niet aanwijzen. Ik heb zoveel vaders en moeders dat ik dan een vrij mens ben, hetgeen ik altijd al vermoed heb. Want de vaders en moeders van mijn vaders en moeders takken zich door een wirwar van miljarden mensen teruggaande voort tot de oorsprong van de mens, zoals dat het geval is bij iedereen. Het is wetenschappelijk wel erg plomp om slechts een klein deel van deze bloedstroom gesepareerd te denken en tot bed van oorsprong te benoemen. Ja, als ik dicht bij huis blijf, kan ik wel zeggen, dat er ‘fries’, ‘saksisch’ en ‘duits’ bloed in mijn vaatstelsel te keer gaat, maar als men biologisch wetenschappelijk wil zijn, mag men niet dicht bij huis blijven; wat is ‘duits’, ja ‘saksisch’, ja ‘fries’? Die woorden duiden alleen de aanname aan van een beginpunt waar, ergens in de geschiedenis, de waarneming kan beginnen van een zijkanaal van de grote erfstroom van het menselijke bloed. Bekijk ik mijzelf eens anthropologisch, dan taxeer ik op grond van bepaalde somatische kenmerken, dat ik o.a. slavische en semietische genen heb of, dat is beter uitgedrukt, genen van volken waar slavische en aziatische talen gesproken worden. Maar zou ook anders verwacht kunnen worden, gezien historische feiten als volksverhuizingen?
| |
| |
Als ik dus aan het begrip ‘volk’ geloven kan, dan is dat allereerst slechts als aan een sterk sociologisch bepaald begrip. Dan is dat alleen, omdat ik niet wil ontkennen, dat sociologische feiten bepaalde families gewervelden, ‘marriage circles’, samenvoegden, opeendrongen en langere of kortere tijd gesepareerd hielden. Enerzijds zullen de in deze kringen in totaal aanwezige genen in talloze vermenigvuldigingen zozeer elkander tot functie geweest zijn, dat er min of meer een type ontstond; noem het een ras, elke marriage circle is een potentieel ras. Anderzijds zal de gesepareerde groep, naar gelang van de situatie waarin zij geplaatst was, conduct ‘norms’, mores, gewoonten, liefhebberijen, een taal, smaken en activiteiten hebben ontwikkeld, die het somatisch zich vormende type met hebbelijkheden bekleedde, welke tot deze typevorming aanzienlijk bijdroegen. Daar hebben we het volk dan. Maar in zoverre geloof ik er beslist níet in, dat ik al deze feiten, welke tot het ontstaan van een volk samenwerkten, achteraf zalig zou willen verklaren, dat ik aan het voorkomen van een volk voor enige mens die er toe gerekend kan worden een verplichting verbonden acht. Dat zou alleen al belachelijk zijn, omdat wij zelf volken kunnen maken en ‘rassen’ doen ontstaan. Op het ogenblik is men bezig een geheel nieuw ras te vormen op de Hawaï-eilanden, uit chinese, europese en autochthone genen. Autochthone zeg ik? Niemand weet wie ergens werkelijk autochthoon is. Er komen ook nieuwe rassen in Amerika. Negerkinderen in Los Angeles hebben gemiddeld een twee keer zo hoog IQ als die in Tennessee, hetgeen uitsluitend komt door het verschil van California en Tennessee. Negers in de noordelijke amerikaanse staten zijn geestelijk superieur aan blanken in de zuidelijke. Als men mij zegt dat ik van de emigranten, die tussen 1950 en 1960 naar Nieuw-Zeeland trokken, een ras moet maken in plaats van dat zij zich assimileren, dan kan dat gebeuren. Ik klop bij de Geschiedenis aan voor een crediet van 2000 jaren, ik zorg dat de huwelijkskeus tot deze soort beperkt blijft en maak een volk van bijvoorbeeld donkerblonde mensen van, zeg maar, gemiddeld 2 meter lang en met rooie neuzen; mensen die uitgeslapener zijn dan anderen, omdat
| |
| |
k het ze 2000 jaar lang zeer zuur laat hebben, maar op dezelfde basis ook met een gevoeligheid voor speciale melancholieke gein. En nu moet je opletten, na 2000 jaar zullen ze zelf verplichtingen voelen voor het verschijnsel dat ze geworden zijn, ze zullen niet anders meer willen dan in elkaar omtrouwen en uitvliegers assimilanten noemen. Maar al zou ik de kans tot dat experiment krijgen, ik zou haar niet willen benutten, want ik ben er van overtuigd, dat juist alles wat kan dienen tot de opruiming van ‘volken’ in de hand gewerkt moet worden, dat alle genen voor elkaar bereikbaar moeten zijn en dat het ontstaan van één genus gewervelden met vele miljarden strikt individuele variëteiten een van de voorwaarden is voor Vrede op Aarde.
De oorlog maakte, dat ik van enkele volken iets leerde kennen. Ik begon Amerikanen en Canadezen te zien, de Engelsen leerde ik beter begrijpen en de Duitsers ook.
De Joden zetten mij pas na de oorlog voor hun volk als volk. Tot dusver had ik ze niet anders gezien dan als nederlandse, duitse of engelse burgers, waarvan de afkomst misschien een heel klein beetje meer vaststond dan van de andere burgers dezer naties - een verschil dat per se niet principieel was; hoe kan dat ook, gezien de paar duizend jaar waarvan wij überhaupt iets weten? Het bleven voor mij Nederlanders, Duitsers of Britten. Hitler heeft mij niet van gedachten kunnen veranderen en Israël zal dat op den duur alleen maar kunnen ten aanzien van israëlische joden; ik hoop, dat er nog vele andere zullen blijven. Want als de geschiedenis van geen enkel volk mij iets zegt, dan is ook de historie van het joodse volk mij niet meer dan welke andere historie ook. Fokke Sierksma heeft mij met zijn essay ‘Volk zonder Land’, in Podium destijds, zeker geboeid maar allerminst overtuigd. Het opstel overtuigde voornamelijk van de persoonlijke moeilijkheden van de schrijver met het Christendom, waar hij zich van afgekeerd had, en van zijn competentie als schrijver, maar geenszins van de ethische noodzakelijkheid van het Zionisme. Als ik niet erg in ras of volk geloof, dan erken ik a fortiori niet, dat een bepaald land en een bepaalde natie voor welk volk ter wereld op zedelijke of op
| |
| |
gerechtigheidsgronden zijn aangewezen. Het is een interessant verhaal, ja, ontroerend, dat van het nomadenvolk dat uit Ur der Chaldeeën door het streepje geschiedenis dat wij de historie noemen trok. Dat de culturele mutatie presteerde en landbouwend werd, dus een land zocht om zich blijvend neer te zetten; de (maar wie weet, hoe betrekkelijk) autochthone bevolking van een deel van Palestina uitroeide of aan zich onderwierp, daarna op zijn beurt uitgeroeid, onderworpen of in ballingschap weggevoerd werd, een volk van kooplieden werd en wetenschapsmensen en kunstenaars ging voortbrengen. Maar dit verhaal geeft geen verplichtingen, zeker niet aan de Joden van nu. Zij zijn vrij. En Abraham, Jacob die met de Engel vocht, de Maccabeeën, hoe interessant als historie samen, zij zijn even ontoereikend voor iemands verdere leven als de historie der Inca's of der Amazonen dat is. En als het allemaal wèl wat betekent, dan houdt deze normatieve geschiedenis niet op bij de Jabbok of bij Bar Kochba, bij Babylon, Lemberg en zelfs niet bij het nieuwe Israël. Dan kan ik Sierksma's religie van de menselijke geest niet redelijker vinden dan het geloof, volgens welke deze historie een openbaring is die afsluit met Jezus van Nazareth uit het Huis van David. Dit zou dan de openbaring zijn van heel De Geschiedenis, van elke historie, van ieders leven - lot en noodlot beide; het wederwoord van elke keuze. Als men de historie van het oude nomadenvolk dus volledig respect wil geven, dan is het mij te willekeurig, om er de figuur van de Nazareeër uit te laten, die in alle hoeken der aarde de theocratische wensdromen onvruchtbaar maakte, de besnijdenisinauguratie afschafte, leerde dat Joden en Grieken gelijk waren, kortom, de mythen van ras en volk eenvoudig ophief.
Theo van R riep mij, toen wij hierover op een avond spraken, met zijn hartstocht toe: ik tart jou mijn neus recht te trekken! ik tàrt jou, een jodenmop te vertellen op de manier waarop ik dat kan, ik tàrt je! Welnu, dat wint hij. Maar ik tart hèm om mij aan te tonen, dat het om iets meer gaat dan om neuzen. Ik tart hem, om mij te bewijzen, dat zijn onverbeterlijke wijze van het maken van goede grapjes hem het exclusieve recht
| |
| |
geeft op een bepaald aantal vierkante mijlen grond in Klein-Azië en dat mijn rechte, zij het wat te dikke, neus mij voorgoed over-levert aan de Lage Landen; waarom de hele wereld niet van ons samen is, de nikkelmijnen bij Petsamo en de zilvergroeven in Mexico inbegrepen; waarom wij niet samen naar Nieuw Zeeland zouden kunnen trekken en onze kinderen Nieuw Zeelanders laten worden - zolang zij dit believen en niet liever Argentijnen zouden willen zijn. Jean-Paul Sartre blijft onbewogen staan in zijn Réflexions sur la question juive, Sierksma slaat er in zijn aanval helemaal naast. Voor iemand die een noodlot accepteert is dat geen noodlot meer. En Sierksma mag menen dat hij ‘in het onbewuste geworteld is in bloed en bodem, in volk en vaderland’, ik ben het bepaald niet, en ik neem dat van anderen niet zo gauw aan. Montagu toonde aan, dat zwarte en blanke kinderen er geen flauw idee van hebben, noch ook dat zij daarvan onbewuste kennis zouden dragen, dat er tussen hen wezenlijk verschil, laat staan een quaestie van superioriteit en inferioriteit is, totdat hun dit door de practijk of opzettelijk is onderwezen! Deze bedenkingen heb ik van het begin af tegen Sierksma's essay geuit (zonder dat ik tegen het plaatsen ervan overigens een enkel bezwaar had) en niet veel later heb ik het bovenstaande neergeschreven. Op dit tijdstip, waarop ik dit deel van mijn boek weer onder ogen krijg om het persklaar te maken, is er wat gebeurd en zijn in Praag Slansky en Clementis en 11 anderen opgehangen; deze manifestaties met de galg zijn gevolgd door anti-zionistische explosies alom achter het ijzeren gordijn. De eerste reactie daarop is te onzent, waar nu voorlopig nog geen galgen staan opgericht, geweest dat men als bewezen uitriep dat Stalinisme anti-semietisch was of dat men met een haast onnatuurlijke bedaardheid ging betogen, dat anti-semitisme iets anders was dan anti-zionisme; de tweede reactie was, dat men elkaars reacties aan een summier onderzoek ging onderwerpen om daarmede te bewijzen de politieke horigheid waarvan men wederzijds trouwens reeds overtuigd was. Er is risico aan verbonden om thans, in Januari 1953, vol te houden dat anti-semitisme iets gans anders is dan wantrouwen in Zionisme.
| |
| |
Ik zal dat toch doen, want de waarheid gedoogt niet anders. Ik stel echter voorop, dat ik de ‘objectiviteit’, die bv. door De Groene aan de dag gelegd werd, daarom afkeur, omdat er niet aan voorafgegaan is een integrale veroordeling van de monsterachtige processen, waarvan Praag een specimen was. Omdat niet allereerst de afschuw uitgeschreeuwd werd tegen het elkander ophangen dat nu al jaren gaande is in het Oosten. Omdat niet eerst nog eens aangetoond werd wat het wezenlijke gruwelijke in deze moordpartijen is: het cynisme. Als hier, over enige jaren, Gerben Wagenaar zou worden opgehangen als een schurftige hond met de motivering dat hij bekend had al dertien jaar een amerikaans agent te zijn geweest, ik zou mij bijna ten dode over Wagenaar verbazen. Maar als er in het verloop van twee jaren twintig zulke Gerben Wagenaars op deze wijze zouden worden opgehangen, ik zou mij niet meer verbazen over Wagenaar, maar ik zou mij dood schrikken om het cynisme waarmee men mij met deze motiveringen durfde aankomen. Omdat het zeker zou zijn dat zij gefingeerd zouden zijn, slecht gefingeerd, zorgeloos gelogen, zonder bekommering dus omtrent wat ik er van zou willen geloven. Dat cynisme uit zich ook in de onbezorgdheid waarmee men zijn theoretisch niet zeer aanvechtbare anti-Zionisme laat besmetten door anti-semitisme. Daarom had in die eerste Groene na Praag op bladzijde 1 NEE! moeten staan. NEE tegen de galgen en NEE tegen het IJzeren Gordijn. Pas een week daarna had, in de objectieve trant van Davids, mogen worden geschreven over anti-semitisme en zionisme.
Gemogen? Gemoeten! Ik ben aanzienlijk meer tegen Praag dan tegen Israël, maar ik ben voor geen van beide. Onze situatie wordt voornamelijk door negatieve krachten bepaald, en wel omdat wij kwaad willen of omdat wij niet goed kunnen. Dat het communisme bestaat vindt, zijn oorzaak in de wereld die de bevoorrechten, de Churchills, de Taften, de Hitlers, de Franco's en de conservatieve prelaten zich wensen in stand te houden. Dat dit communisme stalinistisch werd, komt omdat de mens niet duurzaam tot goed in staat is. Dat een goddeloos Rusland
| |
| |
ineenstortte is niettemin geen zegen geworden; dat de nieuwe mensen in 1917 in Rusland met spandoeken rondliepen tegen de doodstraf, is nog maar een aandoenlijk stuk geschiedenis, sinds de al weer nieuwe mensen in Rusland daarna zo een grote behendigheid kregen in het ophangen. Als mij iets verzoent met Nederland, dan is het de faam die wij bezitten zo slecht te zijn in het ophangen. Nirgends in der Welt wird man schlechter gehenkt wie in den Niederlanden, schreef Heine, de Duitser, de Jood, ach schei uit, de mens.
Dat er Joden zijn, die zich een nationaal tehuis wensen, wie zal het ze kwalijk nemen na 1945? Dat zij joodse divisies vormen die voor dit ideaal gaan vechten, wie zal deze consequentie niet kunnen begrijpen? Maar Sierksma vereenvoudigt de zaken al te zeer, wanneer hij zegt dat ze tegen ‘de Engelsen en hun zaakwaarnemers’ vechten, ‘voor hun Land’. Op het ogenblik bevinden zich in de Libanon en Syrië tegen de 250.000 displaced persons, agrarische en veehoudende proletariërs, in de afschuwelijkste omstandigheden. Ik ken mensen, die tien jaar zonder ophouden voor joodse vluchtelingen zorgden en het nu even druk hebben met deze arabische. Deze Arabieren hebben het essay van Sierksma niet gelezen en denken dat het land vanwaar zij vluchtten hun land is. Ik las pas een officiële verklaring van Israël, waarin wederom vrede werd aangeboden en regelingen voor deze vluchtelingen, maar, werd er bij gezegd, men moet wel begrijpen dat ze niet terug kunnen komen. Deze displaced persons zullen het teken blijven dat oplossingen als de israëlische geen wezenlijke oplossingen zijn, voor niemand en niets. Wanneer een jood de israëlische oplossing zoekt tegen zijn levensleed, kan ik hem moeilijk hard vallen. Ik wens hem zelfs geluk. Maar het is met wanhoop in het hart, omdat ik weet dat hij een stap terugdoet naar oorlog en gasoven en concentratiekamp. Zodra deze joodse man anderen een morele dwang oplegt om met hem, aldus, joods te zijn, zodra hij hem gaat verachten en kwellen als deze zich verweert en zegt: ik ben evenzeer en even weinig een Jood als jij een Schot of een Provençaal en mijn sociologisch type maak ik mijzelf, wordt het zio- | |
| |
nisme een conservatieve, dat is een de mensheid bedreigende kracht.
Daarom is voor mij de joodse Marva (als die bestaat en waarom zou zij niet?) in beginsel niet beter dan de Bund Deutscher Mädel. Ik kan mij zeer goed voorstellen, dat men de verklaring die het Nieuwe Testament van het Oude geeft, niet aanvaardt en ook dat men de verklaring die de joodse orthodoxie dat Oude Testament zelf laat zijn opzij legt, maar ik kan mij daarbij alleen indenken dat men er zijn eigen, nieuwe mythe met de grootste bescheidenheid voor in de plaats stelt. En ik ben trouwens alleen al huiverig voor de mythe van een joods volk, omdat deze anti-semitisme provoceert. Desalniettemin, wij zouden dat anti-semitisme moeten aanvaarden, als wij ook maar voor een gering gedeelte in de realiteit van de hier voorgeleide mythe zouden geloven. Maar zij is mij niet meer dan een vroom bedenksel.
Het joodse ras bestaat niet. Het anthropologische type dat gewoonlijk ‘joods’ genoemd wordt, is bijzonder frequent onder al de volken van de Levant en het Nabije Oosten. Als er ooit een ‘gang’ geweest is, die er belang bij had om het joodse ras aantoonbaar te maken, dan is dat de gang van het behoudende Europa, vroeger vooral door Russen en Fransen, later op onovertroffen wijze door de Duitsers vertegenwoordigd. En zijn zij geslaagd? Wilhelm II, die het voornamelijk nog slechts van de negatieve kant probeerde, zocht al vóór 1914 te bewijzen dat zijn Duitsers ‘arisch’ waren, maar het rapport van het bevolen onderzoek werd tenslotte niet voor publicatie vrijgegeven, omdat in hele streken van het gebied waarover hij regeerde, zoals Baden, geen ariërs voorkwamen... De proleet Wilhelm werd in zijn rassische activiteit opgevolgd door de proleet Hitler, die het criterium omkeerde: wie waren er Joden? Als dat werkelijk een sprekende realiteit was zou het niet nodig zijn ze kenbaar te maken aan een ster op de jas. Nu werd de ster van David gelast te dragen aan een ieder die onder zijn grootouders een bepaald aantal mensen had die, let goed op, de israelietische godsdienst praktizeerden!
| |
| |
Onderzoekingen wezen uit, dat typische anti-semieten compulsieve conformisten zijn, die hun eigen onprettige eigenschappen projecteren op andere mensen, die vaak zich sexueel niet voldoende mans voelen; Frenkel Brunswik en Sanford Jehoda en Ackerman onderzochten patiënten die anti-semietische trekken vertoonden onder hun psycho-analytische behandeling; het bleek, dat anti-semitisme bij hen in een bepaalde behoefte voorzag; zij hadden een grote behoefte aan conformiteit binnen hun groepen, zij wensten gerespecteerd te worden en neigden tegelijk tot onderdanigheid jegens meerderen en deze laatste wreekten zij door aggressiviteit. Hartley onderzocht studenten. Voor rassen-discriminatie zijn gepraedisponeerd die studenten die gaarne conventionele mores aanvaarden, geen politieke belangstelling hebben, groepsvorming met geestelijke doeleinden verafschuwen, maar begeerte hebben naar de groepen wier bestaansreden zuiver in het sociabele gelegen is, enz. Ziet men ze óók voor zich? De studenten van bepaalde Verbindungen, de SA en WA-mannen, de adelborsten en sergeant-majoors, de voetballers en athleten die fout gingen, kortom alles wat graag laarzen draagt en ‘erbij’ wil horen.
Het anti-semitisme is een onzindelijkheid. Het bestaan daarvan kan men niet loochenen, maar uitgerekend de slechtste antistof tegen deze pest is het zionisme. Zionisme is geaccepteerd anti-semitisme, het is een omgekeerd anti-semitisme. Anti-semitisme kan alleen bestreden worden door de bron van deze pest, het conservatisme, deze mythe van macht, die zich behalve van het kapitalisme van de mythen van ras en volk bedient, uit te roeien.
Het communisme ging bestaan krachtens dit conservatisme; het geconcentreerde conservatisme, dat het fascisme is, veroorzaakte de stalinistische vorm van het communisme. Bij het communisme behoort uit der aard geen anti-semitisme. Bij het christendom behoort uit der aard geen anti-semitisme. Bij het fascisme behoort uit der aard anti-semitisme. Dat de Christenen en de communisten zich met anti-semitisme besmetten ligt niet aan de leer maar aan de mensen. Die in de mens gelooft of ook maar voor een deel is een gevaarlijke gek. De monsterprocessen
| |
| |
van voor de Tweede Wereldoorlog en van nu kan men alleen verklaren uit de paniek die daarginds moet geheerst hebben en wederom gaat heersen door de dreiging van fascisme en oorlog - is Rusland het conservatieve Westen twee keer in 130 jaren veroverend, moordend en verwoestend binnengedrongen of is het andersom? Zo is het anti-zionisme een panische reactie op de dreiging van de machten die het anti-semitisme tot beginsel hebben. En omdat de mens tot geen enkele zuiverheid in staat is laat men dit anti-zionisme, omdat het dan sterker in het onbeschaafde onderdrukte volk wortel kan houden, moedwillig met anti-semitisme infecteren. Maar helaas! maakt zulk een analyse voor de Joden in het Oosten, die de angst en het heimwee niet kwijt kunnen raken, bitter weinig verschil.
|
|