| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII
Het verzet heeft zich in het algemeen niet spoedig, en maar langzaam ontwikkeld. Vele zijn verder de misverstanden, en groot is de verwarring erdoor ontstaan, omdat men dit verzet over één kam scheert.
Het typeert onze oorlogse en na-oorlogse regeerders, dat zij nimmer blijk gegeven hebben de verschillende structuren der illegaliteitssoorten te kunnen onderscheiden. Toch zijn er minstens drie in ontstaan en streven ver van elkaar verwijderde hoofdgroepen. Over de derde, de OD, spreek ik later uitvoerig. Ik wil nu alleen vaststellen, dat de werkelijkheid van deze OD niet overeenkomt met de kwaadwillige caricatuur die ervan in omloop is gebracht door concurrente groepen; de leden van de OD waren in beginsel geen heren die het gevaarlijke werk meden en zich voornamelijk organiseerden om. voor zichzelf belangrijke posities te verzekeren in de tijd na de bevrijding. Zo heb ik het helaas dikwijls door KP-ers horen uitleggen; het spreekt vanzelf dat de minst belangelozen, de eerzuchtigsten onder de laatsten (onder alle groepen waren dezen even frequent) deze leer het meest gaarne verbreidden. De meeste OD-ers die ik gekend heb, waren qua oprechte vaderlandsliefde, vrijheidsdrang, opofferingsgezindheid en moed geen haar minder dan de goede KP-ers. De OD heeft echter als organisatie een eigen oorsprong en eigen taken gehad. En er waren invloedrijke Nederlanders die, juist omdat zij invloedrijk waren en dat wensten te blijven na de oorlog, in de OD een instrument zagen om, naar de naam Orde Dienst, op slag van de bevrijding als het ware conservatoir beslag te leggen op de vooroorlogse maatschappelijke orde... Zij hebben hun kansen waargenomen. Hun aspiraties hadden
| |
| |
een geheel andere bron dan het verzet, en zij werden slechts illegaal voorzover de bezetter, die om oorlogspsychologische redenen niet kon toestaan dat men in de bezette gebieden openlijk uitging van de veronderstelling dat Duitsland de oorlog eens niet zou winnen, hun organisaties verbood... Deze illegalen hebben het verzet onnoemelijk veel schade toegebracht, door erin te infiltreren en het onschadelijk te maken op alle punten, waarop het de te conserveren orde zou kunnen aantasten, hetgeen dus betekent: bijna overal. Zij hebben zelfs met de vijand samenspreking gehouden als het ging om op punten van beider belang materiële zaken te behoeden, ook als dit het verzet benadeelde; ook, ja vooral, de vijand had belang bij orde... Voor dezulken heeft de OD een eigen bedoeling gehad. De meeste OD-ers hebben zich echter zelden willen beperken tot de planning van hun ordedienst na de oorlog, maar hebben zich persoonlijk ter beschikking gesteld voor de diverse taken in de beide andere soorten illegaliteit.
Deze beide andere hoofdgroepen en hun onderscheiding zijn hier van groter belang.
Om bij het begin te beginnen moet herinnerd worden aan een feit, dat Nederland niet gecapituleerd heeft in Mei 1940, noch ooit later. Een staat sluit wapenstilstand of vrede, zei ik hiervoor al, maar een krijgsmacht capituleert. Een vesting, een leger, kan capituleren, vallen of verslagen worden, maar de oorlog duurt voort totdat de wapenstilstand gesloten is. De duitse en landverraderlijke propaganda berustte op het eenvoudige bedrog, dat de oorlog wèl voorbij was en dat, wat ervan overbleef, een kwestie tussen de mof en het brits-amerikaanse kapitaal of tegen het russische communisme was; een kwestie, waarin iedere Nederlander opnieuw, en thans zonder de voogdij van zijn regering, partij kon kiezen.
Het is te betreuren, dat de regering in Londen dit punt niet van stonde aan en van dag tot dag open en duidelijk gehouden heeft. Het is vaste jurisprudentie om aan te nemen, dat de politieke criminelen ten tijde van hun hulpverlening aan de vijand wisten dat Nederland nog met Duitsland in oorlog was,
| |
| |
althans dat dit een feit van algemene bekendheid was, maar het is een constructie die sterker had kunnen zijn als de regering dit stelselmatig, plus de strafbedreigingen tegen deze misdrijven in het wetboek van strafrecht, dagelijks bekend had gehouden. Het zou misschien enige duizenden die politiek niet zo sterk in hun schoenen stonden, maar die er vooral aan ontwend raakten deze dingen precies te onderscheiden, van ernstige misdrijven als dienstneming bij de vijand hebben kunnen afhouden. Wij hebben dikwijls geprobeerd de andere kant aan het verstand te brengen dat aan duidelijkheid in deze verhoudingen meer gelegen was dan aan tachtig procent van al hetgeen wèl tot ons kwam. Met name had men het er van stonde aan op toe moeten leggen een overloper die bij NSKK, Kriegsmarine of Waffen SS de vijand diende in handen te krijgen, om hem voor de krijgsraad te brengen en op spectaculaire wijze op te hangen en ons met de mededelingen hierover door de radio en bij vlugschrift te overstromen. Het had ons nu misschien tienduizend zware gevallen gescheeld. Wij hebben zodanige berichten klaargemaakt voor de zender EBENEZER en er over geschreven; ook als hiervan niets de andere kant bereikt heeft, dan had men daar zelf op deze gedachten moeten komen, als men zich genoeg voor onze zaak geïnteresseerd had.
Maar toen dan ons leger verslagen was, de bevelhebbers gecapituleerd hadden, de vloot uitgevaren en de regering geweken was, trad hier te lande de toestand in, waarover wij met de Duitsers al lang geleden gecontracteerd hadden. Het bestaan van het Landoorlogsreglement impliceerde dat rekening gehouden werd met de toestand van door de vijand bezette gebieden, met een bevolking die niet rechtstreeks onder de directie van haar regering kon blijven. Het is merkwaardig, dat niet voorzien is in de kwestie, hoe die bevolking moest reageren als de bezetter zich niet aan zijn verplichtingen zou houden.
Volgens mijn mening hielden de tussen Nederland en zijn vijand bestaande verbintenissen op geldigheid te bezitten, van het ogenblik af, dat de laatste blijk gaf er zich niet aan te zullen houden. Toen hij, tegen zijn bezworen internationale verplich- | |
| |
tingen in, in ons burgerlijk bestuur ingreep in belangen vèr buiten de directe bezettingsnoodzaak, toen hij de landverraders in hun en zijn politiek protegeerde, joodse Nederlanders vermoorden ging, arbeiders dwong om voor hem in Duitsland te werken en toen hij hen, die zich bij deze verkrachting van het oorlogsrecht niet konden neerleggen, ten dode toe vervolgde. Dit begon duidelijk te worden in September 1940, bij de uitvaardiging van de eerste zogenaamde ariërvoorschriften. Hoewel de Hoge Raad het wijs vond om in oorlogstijd uit te spreken dat de nederlandse reechter niet bevoegd was de eisen van de bezetter aan diens oude, vrijwillig aangegane, verplichtingen te toetsen, meen ik zelfs dat aan de individuele burger zoveel waarde kan worden toegekend, dat hij hoogstpersoonlijk bevoegd was te toetsen of en in hoeverre hij gebonden bleef.
De manier waarop men verkoos zijn individuele waardigheid te handhaven hing af van karaktereigenschappen en van wereldbeschouwing. Het beste wat ik in de oorlog gezien heb, het grootste, was de houding van die dominee die zijn koper en tin moest inleveren aan de vijand. Hij deed het niet. Men wilde hem nog sparen en zei dat hij dan alleen pro forma één klein stukje zou brengen. Nee, zei hij, je maakt er munitie van en hebt niet het recht om van mij deze hulpverlening aan de vijand te eisen. Toen zeiden ze: teken dan dit stuk papier, stijfkop! dat je niets hebt om in te leveren. Nee, zei hij, ik ga voor jullie niet liegen, ik denk er niet aan. En van die vrouw die in Utrecht op de Amsterdamse straatweg werd aangehouden door een soldaat die haar fiets eventjes zou vorderen. Zij stonden allebei aan een kant ervan te rukken. Zij riep dat hij geen recht op haar fiets had en dat zij die bovendien nodig had om eten voor haar kinderen te halen. Zij riep: en nou laat je onmiddellijk mijn fiets los, lummel! Er kwam een onderofficier bij die de leiding van deze berovingspartij had. Wij hielden ons hart vast, maar zij ontrukte hem de fiets en ging er rustig vandoor. Het is beide van stijl beter dan veel, waarvoor militaire Willemsorden werden uitgereikt. Maar men kan het geen illegaliteit noemen; dat heeft het ook niet van node.
| |
| |
De belangrijkste soort van illegaliteit is niet die van het gewelddadige verzet geweest, maar die van de barmhartigheid, die van de loyaliteit met de vervolgden. Naarmate de vijand zijn verbintenis ernstiger schond en de verdrukking zwaarder deed wegen, groeide deze illegaliteit-der-loyaliteit. Op allerlei wijzen begon zich dit verzet te openbaren. Papieren stalen we voornamelijk uit het ziekenhuis: dokters en assistent-dokters zijn gek op witte jassen en nonchalant met hun colbertjasjes. Naarmate de legale pers in handen van landverraders kwam of tot collaboratie bereid, groeide de ondergrondse pers, dat is, op de duur, tot een fabelachtige omvang, maar in beginsel geenszins gewelddadig. Toen de mensenvervolgingen feller werden breidden de organisaties die zich belastten met het vervalsen van papieren en het verzorgen van onderduikers zich uit, enzovoort. Toen de verzorging met geld en levensmiddelen en bonnen moeilijker werd, moesten deze gehaald worden, en men ging er toe over dit dan desnoods met het wapen in de hand te ondernemen. Waarschijnlijk voor het eerst bij de beroving van het distributiekantoor in Joure. Zo kwamen de overvallen, zo kreeg de illegaliteit die er oorspronkelijk een was van barmhartigheid en loyaliteit langzamerhand enige gewapende organen. Maar zelfs in zover deze illegaliteit militante uitlopers kreeg, bleef zij anders van natuur dan de oudste illegaliteit, die van de guerilla.
De guerilla is altijd van geringe omvang geweest, maar er waren van het begin af militair voelende Nederlanders, die zich niet bij de militaire nederlaag konden neerleggen. Nu komt het merkwaardige: deze allereerste coagulaties van verzetssentimenten vormden zich grotendeels om personen die zèlf militaristisch en sterk nationaal voelden en in sommige gevallen zelfs bedenkelijke semi-fascistische verledens hadden. Aankomende militairen, kadetten, oud-kolonialen (voorzover dezen niet al nsb-er waren) NJV-ers, enzovoort. Let wel, prima mensen in hun weerstand, maar met moverende sentimenten die ik niet kon volgen. Ik kwam er door bijzondere omstandigheden al zeer gauw mee in aanraking en ik deed aan enkele dingen mee, omdat mij dat nuttig voorkwam. Maar mijn eerste diefstal van persoonsbe- | |
| |
wijzen en het in omloop brengen van de eerste door Klaas B vervalste boterbonnen (in een suspect, door zwarte handelaren en Duitsers bezocht café aan de Kneuterdijk in Den Haag; omdat het de eerste keer was, zal ik nog wel zo precies weten wat ik voelde toen de ober mijn enige dagen eerder in Groningen gereedgekomen vervalsingen aannam, en ze nauwelijks bekeek, maar mij de wisselcoupures teruggaf; het was een rijk ogenblik) rustten op een morele verzekerdheid die ik bepaald miste als ik, in de eerste tijd dan, aan de spionnagegrappenmakerij meedeed. Ik kon mij namelijk wèl neerleggen bij de nederlaag van onze militairen, ik had nooit beter van ze verwacht, ik had een hekel aan het soort en ik vond dat het rekening houden met de mogelijkheid een oorlog te verliezen inbegrepen was bij de preparaties om hem te voeren. Het mag als een schandelijke bekentenis voorkomen. Ik kan ter verklaring alleen zeggen, dat ik heel goed begreep wat de bezetting door dít vijandelijke volk, met déze daar thans overheersende politieke moraal, zou gaan betekenen, maar dat het militaire falen op zichzelf bij mij geen enkele gevoeligheid raakte, en dat ik beslist niet de behoefte gevoelde om met het oog op de toekomstige geschiedenisboekjes dit geslacht en deze tijd te helpen rehabiliteren. Dit gevoel nu, wellicht echter nergens geheel door henzelf verstaan, was een sterke drijfkracht van de mannen die elkaar vonden in de eerste verkenningen van de guerilla. Ik heb er zelfs geen bezwaar tegen het een edele drijfkracht te noemen, maar-dan met het voorbehoud dat ik aan het adjectief een klassieke betekenis hecht, die voor mij geen enkele waarde heeft; meer als iets van toch nog beteren huize dan de koloniale koopmanswijsheid die, het moet tragisch voor hen geweest zijn, hun voormalige grootvorst Colijn aan de dag legde in de maanden dat Duitsland werkelijk leek te zullen winnen op alle fronten. Colijn die, had hij nog geleefd, op zijn minst gezuiverd had moeten worden als publicist...
De illegale geest van deze eerste illegalen-van-de-guerilla was niet die van het nederlandse volk, al is de boel op den duur wat door elkaar heengelopen. Het volk nàm de militaire nederlaag, gelaten, wel beducht ook voor wat komen kon. Het stelde
| |
| |
weer wat vertrouwen in de bedrieglijke eerste grote redevoering van Seyss Inquart, het stroomde in honderdduizendtallen op de nieuwe modus af, die de ‘Unie’ leek te kunnen worden. Men vertelde elkaar met enig genoegen van de smadelijke bejegening die de nsb-ers de eerste maanden van de militaire Duitsers ondergingen: Wir brauchen den Verrat aber lieben die Verräter nicht, moest een hoge zelf gezegd hebben, en men geloofde het graag.
Maar de verbinding met Engeland is nooit verbroken geweest. De allereerste agenten en verbindingsmannen nu, witte raven, moesten de uiterste security in acht nemen, omdat helemaal nog niet vaststond of zelfs het goede deel van de bevolking hun aanwezigheid wel op prijs stelde. In September 1940, toen Seyss Inquart met zijn politiek prompt al zijn woorden verloochende, werd dat anders. ‘Engeland’ was weer reçu. Agenten werden opgeleid en geparachuteerd, die de spionnage moesten plegen en deze met de sabotage en de terreur leiden. Als de brits-nederlandse geheime diensten niet de langdurige nederlaag van het Nordpolspiel hadden geleden, zou er een fikse guerilla hebben kunnen gedeien. Ondanks veel uitstekend werk, door agents met hun handlangers hier te lande verricht, vooral na 1943, en ondanks het feit dat de jongens die er op de een of andere manier aan werkten meer oorlog gevoerd hebben dan de gemiddelde nederlandse kolonel, afgezien van de belangrijke diensten die de inlichtingengroepen aan de geallieerde zaak bewezen hebben, heeft de guerilla toch niet veel om het lijf gehad. Daarom is het een domheid, op de grens van het misdadige, geweest, alle naar aard en personeelsbezetting zo uiteenlopende illegaliteitsgroepen in elkaar te kneden tot die ene illegaliteit die Londen dacht beter in de hand te kunnen houden dan de vele groepjes... Met name de illegaliteit die haar oorsprong had in barmhartigheid en loyaliteit is door deze vermenging onnoemelijke schade toegebracht. Als in de laatste jaren zo een illegale gegrepen werd, onderging hij het lot van verscherpt verhoor, mishandeling, concentratiekamp en dood niet uitsluitend tengevolge van de bestialiteit der tegenstanders,
| |
| |
maar mede omdat dezen de verzorger van onderduikers niet meer konden en wilden onderscheiden van de terrorist. Als de onderscheidingen wat zuiverder gezien waren door Londen, en men de zedelijke moed had gehad zich van tevoren te ontdoen van de medewerking van velen, die de verhoudingen nu niet meer zo goed kenden, dan had men aan het volk dat men achtergelaten had allereerst volkomen duidelijk gemaakt wat de capitulatie wel en wat zij niet betekende, het voortdurend voor ogen gehouden waarom de oorlog met Duitsland nog in volle gang was en hoever de rechten van de vijand van dag tot dag strekten. Men was op zijn minst verschuldigd geweest toe te geven dat de door Londen geleide en uitgeruste franc-tireurs een dodelijk risico namen, enerzijds, maar dan aan de andere kant óok, dat elke burgemeester en iedere politieagent die ook maar éen stap deed tegen Joden, onderduikers, ‘contractbrekers’ of welke andere burgerslachtoffers ook, en tegen de illegalen der loyaliteit, die voor de vijand koper inzamelde of hem andere hulp verleende, een even dodelijk risico liepen - ten tijde van de bevrijding. Maar de regering in Londen heeft de haar ter beschikking staande middelen voornamelijk gebruikt om dit volk opgewonden, vroom of ontroerd, aan te moedigen ‘vol te houden’... en zo vaag is zij na haar terugkeer, deels uit stommiteit en deels door de gewiekstheid van invloedrijke cryptofascisten, die de verwarring voor gewenst hielden, gebleven. Zij heeft links wat gezuiverd en rechts wat gedecoreerd, door haar rechters laten veroordelen maar de vonnissen voor een groot deel weer doorgestreept, een beetje schade vergoed, een beetje in rechten hersteld en op de herdenkingsdagen (die nou wel weer zo'n beetje afgeschaft kunnen worden...) plechtig en openbaar meegesnikt. Zo is de zaak weer effen voor de volgende oorlog. Maar wij kunnen nog steeds niet best tegen beroepsmilitairen. Wij, die er nooit veel voor gevoeld hebben, hebben de oorlog tenslotte moeten voeren, jaren lang, zij niet.
Toen onze beroepsofficieren uit hun krijgsgevangenschap terugkwamen, vroegen enige officieren van de britse Special Force mij met verbazing, maar ook met iets van verwijt, hoe
| |
| |
het kwam dat dezen hier zo geruisloos, en niet door juichende menigten, werden ingehaald, zoals zij in Frankrijk en België gezien hadden.
Wat moest ik hierop zeggen? Ik maakte een omtrekkende beweging. Ik zei: ‘Die X, die wel bij jullie in de mess komt... hij heeft het nu al drie keer gehad over zijn overgrootvader, of wat was het, die overste bij de flankeurs geweest was bij de expeditie tegen de Belgen...’
‘Wat was dat eigenlijk voor een expeditie?’
‘... Nou, die X is er een van het soort dat wij hier niet mogen. Hij zal het tegendeel volhouden, maar eigenlijk voelt dit soort niet in de nederlandse geest. X zal nooit begrijpen, dat men hier, na jaren, op zijn hoogst met trots zou mogen zeggen dat zijn grootvader bij de grote staking van 1944 hulprangeerder bij de Spoorwegen was; àls het tenminste gerechtvaardigd zou zijn zich op de geschiedenis van dode familieleden te beroemen, quod non.’
Zij veinsden gelukkig niet, mij te begrijpen. Wie begrijpt trouwens wel iets? Afgezien hiervan had ik niet op de vraag geantwoord. Wij houden nu eenmaal niet erg van beroepsmilitairen.
Toch lijkt het bestaan van een leger net iets sterker te verdedigen dan te verwerpen. Niet met een oorlogsrechtvaardiging als die van Steinmetz, volgens welke de oorlog het enige zedelijk werkende middel tot collectieve selectie is. Volgens wie de oorlog de wereldhistorische roeping vervult, te zorgen, ‘dass ein tüchtiges Volk an die Stelle eines Schlaffen tritt’. Met hem en met de andere ‘Philosophen des Krieges’, men moet natuurlijk duits kennen als men ze wil leren kennen, heeft Leo Polak al in 1914 afgerekend. Men vindt de openbare les, waarin dit gebeurde in de Verspreide Geschriften. De lectuur ervan maakt erkentelijk ten aanzien van G. A. van Oorschot, die na de oorlog de zorg gehad heeft de hele Polak uit te geven.
Ik heb Polak maar een enkele keer meegemaakt. Een enkel college, om te zien hoe hij het deed, want ik ging niet graag
| |
| |
naar college en heb niets met de wijsbegeerte te maken; een lezing, een referaat, opposities bij lezingen van anderen, en zijn rondleiding bij een Coornhert-tentoonstelling. Verbluffend op de hoogte, Polak, maar ook wonderlijk rustig, vriendelijk en blijmoedig, hoewel de bezetting al over ons gekomen was, zijn vlucht naar Engeland mislukt was en hij natuurlijk wist waar het voor hem heen ging. De kleine wijze man was ongetwijfeld een zeldzame erudiet en een brillant wetenschapsmens, maar ik had altijd de indruk dat hij meer woorden gebruikte dan strikt nodig waren en dat hij al te manifest gelijk placht te hebben.
Nu lees ik hem dus. Ik volg met bijna ingehouden adem, hoe hij de vloer veegt met onze oorlogsapologeten, met de verborgen en dieper redelijkheid van deze Wohltat für die Menschheit, deze höchste und majestätischte Form des Daseinkampfes.
Ik zie hoe klaar hij staat tegenover de verhitting der gemoederen en geesten en hoe hij radicaal, maar zonder rancunes, de verwaande waanzin besiegt. Maar ik zie ook, en niet alleen in deze studie uit de Verspreide Geschriften, hoe bezeten deze man was van recht en waarheid en hoeveel hartstocht hij kon opbrengen! Het is duidelijk, dat de nazi's dit soort mensen het eerst kapot moesten hebben. En lezend wordt mij duidelijk dat een veelheid van argumentatie nog geen ijdel gebruik van woorden is, maar dat de diepgaande begeerte naar redelijkheid en recht iemand kan overstromen met woorden. Er is een instinctieve angst dat de stroom bedaard zou kunnen zijn voor het getuigenis door ieder gehoord is.
De instandhouding van een leger lijkt echter net wat sterker te verdedigen dan de afschaffing ervan. Men behoeft zich maar concrete voorstellingen te maken van de toestand, die komt als wéér een absolutistisch systeem gaat overheersen; is men van plan zich met geweld te verdedigen tegen aanranding van leven of vrijheid, ja of nee? De argwaan zal mij altijd angst blijven aanjagen, dat het best weer ‘ja’ kan worden. In mijn hart ben ik ervan overtuigd, dat de andere de christelijke houding is, en ook de juiste. De grootste helden uit de bezettingstijd waren
| |
| |
niet onze paratroopers, onze agents en onze commanders, maar mensen als die dominee van wie ik vertelde. Natuurlijk is hij nu dood, terwijl de burgemeester die de onrechtvaardige inzameling voor de vijand verzorgd heeft, fier rondstapt. Maar wie bewijst mij dat hij ongelijk had? Het leven is maar zo verdomd kort en vaak miserabel, dat zijn enige zin waarschijnlijk is, zo fatsoenlijk mogelijk te sterven. Wat voor zin heeft het om het, met slinkse streken, ten koste van je trots, hoe langer hoe corrupter, nog wat te rekken?
Dit is alles schone theorie, en soms hoop ik dat ik mij daar op zekere dag aan zal houden, maar dat is dan wel wat voorbarig. Want ik vergeet mijn vrouw en mijn kinderen, die men wel eens éérst zou kunnen nemen. En mijn joodse buren - of misschien zijn het straks de mensen met rood haar, of die boeken lezen, die uitgeroeid moeten worden. Zal ik hoofdschuddend toezien en ‘arme bliksems’ prevelen, als onze gemeentepolitie weer in de nacht voorkomt met alle in de stad gevorderde koetsjes, en de ongelukkigen meewarig maar beslist uitnodigt zich naar het station te laten rijden voor Polen? Zal ik, mij bedroevend over het kwaad, op míjn beurt wachten, of zal ik schieten? Ik denk dat ik het broodmes grijp als er geen pistool is. De menselijke solidariteit, verworvenheid van een hoog beschavingsniveau, heeft de macht ons tot de zalige woede van ergens ver beneden te laten terugtuimelen: die van het broodmes. Het is genant, te merken dat ik mij dit door mijn evennaaste laat aandoen: ik spring voor hem in, om aan een zuiver private, maar uitermate sterke behoefte te voldoen. Het is om gek van te worden. Maar als vaststaat, dat ik dezelfde gebleven ben, en mij bij een herhaling, behalve met list en bedrog, in uiterste gevallen wederom en niet zonder genoegen met geweld zal trachten te handhaven, tegen alle redelijkheid in, dan zal dat zo efficient mogelijk moeten gebeuren. Betekent dit niet per se overleg vooraf en voorbereiding? Defensie tegen een dreigende overheersing reeds, in plaats van verzet pas als de overheersing ondervonden wordt? Ziehier de situatie: die tot het volstrekt goede niet bereid of gereed is, zal zich op het minder juiste moeten prepareren. Dus, een leger?
| |
| |
Wij moeten terug naar onze leraar Bill, naar de man die het meisje neerschoot, naar de landmeter en naar het jongetje. Waartoe deden zij het? Als men Churchill mag geloven, dan begaven wij ons in dit ‘nobele avontuur’ voor Koningin en vaderland, voor ons leven en voor de vrijheid van het menselijke geslacht; aldus zijn boodschap aan de troepen, voor zij op 23 Maart 1945 de laatste slag aan de Rijn ingingen. Wij hebben het leven behouden en belamenteren dus de doden, dat is makkelijker dan voor hun weduwen te zorgen. Maar wij moesten weten, dat het een geraffineerde en vreselijke afleidingsmanoeuvre van de militair ist in ons is, om de doden te tellen en monumenten voor hen op te richten. Het zijn de generaals, die hun toespraken houden zelf, en wij, de overlevenden die nu rondom staan, met de brok in de keel en de zoute tranen op de wangen, die het gevaar vormen. Laat de doden aan zichzelf over en heb erbarmen met die leven en gedood hebben of doden moesten. Zij zijn de bacteriëndragers van de angst. Maar er hoefde helemaal geen angst te zijn - althans geen bijzondere angst! Wij zullen allemaal sterven, en maar een enkele van ons zonder pijn en verschrikking. Dat het op zijn tijd door middel van een atoombom plaats zal vinden of, ouderwets en degelijk, door bajonetsteken, is van geen enkel wezenlijk belang voor ons - het is alleen rampzalig voor die het zullen doen en dan blijven leven.
|
|