| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
Zo ben ik telkens weer aan het spoorzoeken gegaan, maar vlug ging het niet. Ik was het moe. Ik ben, anders dan aan mijn poëzie, nooit aan dit historische en actueel-polemische proza gaan schrijven, omdat het nu eenmaal al ontstond (wat bij gedichten altijd zo is) of zelfs omdat ik er zin in had; hoewel ik toegeef, dat het mij dagenlang in opgewonden toestand kon houden als ik er eenmaal voor was gaan zitten. Maar ik heb ten aanzien hiervan het gevoel gehad dat ik een schurk was, een onderkruiper, als ik maar slikte wat ik zag gebeuren, daarom ben ik telkens weer begonnen. Ik moet trouwens mijn woede ook kwijt tegen de mensen die alles even goed kunnen zien als ik en op allerlei punten nog veel meer bewijsstukken voorhanden hebben dan ik, maar die voorzichtigheid prefereren of het allemaal eigenlijk wel goed vinden. Misschien ook voelen zij zich verlamd door de aggressieve en de brutale schijnheiligheid waarmee de wereld ons toespreekt bij monde van generaals en presidenten, prelaten en volksbevrijders, radiocollaborateurs en partijvoorzitters.
Zo was het een tijdlang met mij. Ik had mijn map met de aantekeningen, brokstukken en proefvellen in geen maanden voor de dag gehad, toen ik eergisteren (dat is in 1953 al weer even geleden) na een drukke week, die in een bijzonder vermoeiende dag geculmineerd was, al om zeven uur naar bed ging. Ik liet de leeslamp op en nam een krant om de overgang van de waaktoestand naar de slaaptoestand een lettertje te helpen. Ik placht de laatste tijd, omdat de rest er voor mij niet veel meer toe deed, bij het kopen van een krant op twee punten te letten. In de eerste plaats, of Tom Poes er wel in staat. De avonturen
| |
| |
van heer Ollie B Bommel zijn van een magnifieke fantasie en zij worden werkelijk op zeer goede wijze geschreven. Ik weet wel dat niemand meetelt die kindervertellingen van deze eenvoudige burleske soort verslindt ten tijde van hun eerste publicatie; dat men de geslaagde ervan pas na een halve eeuw mag noemen; en ik weet ook, dat er dan een dissertatie over geschreven wordt en dat daarna niemand meetelt die niet weet dat de hele kinderlitteratuur hierop berust. Verder moet mijn krant de italiaanse en franse voetbaluitslagen hebben, omdat ik weten wil hoe St. Etienne, Reims en Inter het maken. Nu buig ik het hoofd, want dit is wel ontzettend laag voor een dichter.
Welnu, ik lag op bed om zeven uur en nam mijn kranten. Deze brachten mij deze keer echter in het geheel niet de soezerige tijd van overgang, waar ik naar verlangde, want ik bleef mijns ondanks haken aan Kruis (Godbetere hem!) en McCloy (van hetzelfde). Hoezeer ik mij eerst nog zelf trachtte af te leiden, ik moest weer overal aan denken. Ik bedacht met tevredenheid, dat ik kennelijk ook een minister onder mijn lezers kon rekenen: s'Jacob, gezien de korte ambtsduur die kapitein Kruis nog als generaal toegemeten bleek na de aanvaarding zijner bediening van eerstgenoemde, maar de vrolijkheid duurde niet. Ik herinnerde mij nu mijn droom waaraan ik de herinnering lans onderdrukt had en die ik hierna zal vertellen. En ik wond mij zo op, dat ik om kwart over negen het bed afsprong en over mijn pyama een pak en een trui aantrok en met trillende handen schoenen dichtknoopte. Ik stak grote vellen papier bij me; sloeg een jas om en ging naar een café waar een grote leestafel staat, die 's avonds bijna altijd leeg is en daar heb ik met koffie en groc en groc en weer koffie verwoed zitten schrijven en aan het eind daarvan was het mastiek maken van de kellners, die met asbakken gingen slaan en tafels verzetten, een signaal uit een verte. Ik ging pas heen toen men met de lichten aan de gang ging. Ik zag toen dat de rode onderzoom van mijn pyama onder mijn broek uit kwam.
En nu houd ik niet meer op. Ik zal mijzelf en iedereen te vreten geven wat wij niet lusten, maar het zal allemaal op.
| |
| |
Ik schreef: Voor de zoveelste keer heeft de Amerikaanse bezettingsautoriteit veranderend ingegrepen in de bestraffing van duitse oorlogsmisdadigers in zijn rechtsgebied. Van een en twintig ter dood veroordeelde oorlogsmisdadigers die in de gevangenis van Landsberg, in Beieren, zaten, werd begin Januari 1951 de straf verlicht. Zo ontkomen nu aan hun executie o.a. een kolonel van de SS die zijn troep het bevel tot de massaslachting bij Malmédy gaf, een sergeant die vijf belgische burgers vermoord had en een groepje bewakers der dodenkampen. Ludwig Buddenseig die levenslang had gekregen wegens het plegen van wreedheden in het concentratiekamp Flossenburg, is op vrije voeten gesteld. Voorts zijn vonnissen van Duitsers die onder Hitler hoge regeringsfuncties hebben vervuld, met 10 of 15 jaar afgeslagen, tengevolge waarvan b.v. Alfred Krupp, de bekende wapenfabrikant, direct op vrije voeten werd gesteld. Van de andere begunstigden noem ik het hoofd van Hitlers ‘kanselarij’ Lammers, de voormalige minister van economische zaken Hans Kehrl (meteen op vrije voeten gesteld) en Gottlob Berger, de naaste medewerker van de Gestapo-directeur Heinrich Himmler, die zijn straf van 25 jaar tot 10 jaar verminderd zag.
Aleer men begint zich de werkelijke betekenis van deze eigenmachtige koersverandering door één der geallieerden te realiseren, geeft men, zoals het hoort, het woord aan de ‘verdachte’ in deze zaak, de Amerikaanse Hoge Commissaris McCloy.
McCloy vindt dat in de verstreken vier jaren zeer veel ten gunste van de begunstigden gebleken is. Soms zijn de zaken een nuance anders verlopen dan men in Neurenberg wist en vaak is nu gebleken dat de persoonlijke schuld van de oorlogsmisdadigers aan de algemene duitse en hun eigen criminaliteit iets minder groot was dan men eerst aannam. Deze verantwoording lijkt redelijk en de mildheid die zij dekt, dus humaan. Maar het is beide schijn. De verantwoording is van een uitdagende onredelijkheid en de zogenaamde mildheid is partijdigheid, partijdigheid dus met den Boze - de meest demonische eigenschap die een tenuitvoerlegger van het Recht kan hebben.
| |
| |
Na McCloy kan men nog de stem van een van diens nederlandse geestverwanten willen lezen. Men kiest daarvoor dan niet het geluid van de meest uitgesproken gelijkgestemde: dat van het oud-collaborerende dagblad of het rooms-fascistische weekblad; het spreekt immers vanzelf dat die zullen juichen; waartoe zou men dan zijn hand besmetten en zijn geest bedroeven met het rancuneuze vuil der aan zuivering ontkropen of ontdoken oud-verraders? Wij raadplegen dus een dagblad dat wij onder die van de vijand (in wezen dezelfde vijand als die van 1940-1945: de reactie) tot de gematigdste en betrouwbaarste rekenen, de Nieuwe Rotterdamse Courant. Deze courant schrijft er over met een haast bewonderenswaardig equilibrisme. Het is maar àl te duidelijk dat aan de ene kant het verstand daar bij de NRC niet op slag verduisterd en het geweten toegeschroeid is, maar aan de andere kant is er de ‘realiteit’... het wordt dus een behendig versieren, op ongeveer deze wijze:
‘Ware het zo, dat men uit deze daden van clementie de conclusie trekken mag dat men daarmee het bewind van Hitler vrijpleiten wil, of de duitse stelling van “bevel is bevel” als juist erkennen, dan zou McCloy's daad ongetwijfeld scherpe afkeuring verdienen.’ Grandioos is: ‘Voorwaarde voor een gratie als de toegepaste moet zijn, dat er geen gevaar voor herhaling bestaat. Of men dat in het geval van Krupp c.s. ook kan zeggen? Dat zal in hoge mate afhangen van de loop van zaken in de internationale politiek. Zekerheid dienaangaande heeft men voorshands nog niet.’ Dit was het momentje naar links, om zo te zeggen, en nu volgt het evenwichtsgebaar naar rechts. Naar aanleiding van de heer Krupp, die bij de gratie van de heer McCloy niet alleen op staande voet de vrijheid, maar ook de hem verbeurdverklaarde, eertijds aan de oorlogsfabricage verworven, bezittingen, van de Amerikaan terugkrijgt. Van Krupp heet het bij de verstandigste en gematigdste van de vijandelijke couranten: ‘Het construeren van Krupp's schuld, de gebruikmaking van slavenarbeid en uitbuiting van overwonnen landen, had iets geforceerds. Het is natuurlijk heel goed, dat indertijd door de veroordeling van lieden als Krupp
| |
| |
het beginsel is vastgelegd, dat het gebruikmaken van de arbeid van weggevoerde burgers uit bezette landen een verboden handeling is. Aan deze vaststelling doet de huidige vrijlating dan ook niets af. De revisor heeft echter klaarblijkelijk de persoonlijke schuld van Krupp en zijn medewerkers die meenden als Duitsers de duitse zaak te dienen, minder groot geacht dan zij, die in eerste instantie hebben rechtgesproken.’
Als men de motieven die McCloy voor zijn verregaande daden opgeeft en de pogingen van zijn gematigde nederlandse supporter controleert, merkt men allereerst het volgende op.
Indien na een consciëntieuze berechting werkelijk nog feiten aan het licht komen die een uitspraak anders zouden hebben doen zijn dan de gewezene, bestaat in alle beschaafde rechten de mogelijkheid om het vonnis te wijzigen, hier door de een of andere vorm van revisie, daar door gratie. Het is echter in strijd met alle waarschijnlijkheid dat deze gevallen zich niet regelmatig over de jaren en de verschillende soorten misdadigers uitstrekken. Dat deze vergissingen alle één categorie van criminelen betreffen en wel een categorie die in een bepaalde korte tijd berecht werd, is statistisch al niet aannemelijk, maar er heeft nòg een statistisch wonder plaats gehad: alle vergissingen waren ten laste van de veroordeelden en alle nova die zich naderhand opeens (let wel: opeens!) openbaarden, golden ten gunste van de veroordeelden. Ten derde is er het, al even aangeduide, mirakel dat al deze nova-ten-gunste, betreffende dezelfde soort delicten, in precies dezelfde tijd uit de hemel vallen (want waren zij er eerder geweest, dan zou het onrecht geweest zijn ze niet eerder te doen honoreren). Men kan dus van de verantwoording van de heer McCloy op zoveel manieren de valsheid aantonen dat hij tot leugenaar moet worden uitgeroepen. Voor men deze daad van emotie echter stelt, is het wijs nog na te gaan of dat de moeite loont. Ja, het is natuurlijk waar, dat alle leugens evenzeer aan de kaak gesteld zouden moeten worden, maar men wordt er zo moe van zich er mee te bemoeien. Vermoeider dan men gedurende het stuk oorlog dat in 1945 eindigde, ooit geweest is, gaat men nu, aan het
| |
| |
mogelijke einde van het koude stuk oorlog dat daarop volgde, na, of het belang dat de leugen van McCloy schendt, zo groot is dat men haar niet slikken mag.
Het belang dat de leugen van McCloy schendt, kon wel eens een levensbelang zijn: de vrede zélf. Om het te vinden kan men niet beter doen dan het belang bloot te leggen dat de Hoge Commissaris gedacht zal hebben te dienen met zijn plotselinge uitbreken in ‘rechtvaardigheid’. Dat belang is heel eenvoudig: het zijn enige duitse divisies...
Procureur-Generaal Sir Hartley Shawcross, de britse aanklager bij de processen van Neurenberg en wellicht toekomstig opvolger van Bevin (schrijve begin Februari 1951), zegt het pijnlijk correct: ik acht het een ongelukkige samenloop, dat bepaalde duitse oorlogsmisdadigers werden vrijgesproken net terwijl over de duitse herbewapening gesproken wordt. Maar I. Spetter in Vrij Nederland wat duidelijker: een huidig duits leger zal een leger van de reactie zijn.
De kracht die in de tsjechische oud-minister Clementis gewerkt heeft om hem te doen vluchten, moet morele atoomkracht geweest zijn, omdat hij vooraf wist dat zijn achterblijvende familieleden deze vlucht zouden moeten betalen. Dit is geen Greuelmärchen, dit kan iedereen weten en dus behoort iedereen het te weten en daarom is een excuus op het punt van wel of niet geweten hebben inzake de stalinistische rechtsbeginselen en hun toepassing even vals als dat van nederlandse nsb-ers het ceteris paribus was inzake het Hitlerbewind.
Clementis is natuurlijk in een bepaalde zin een verrader. Maar kan men zonder meer de drukkende tragedie van het pas bevrijde en toen door een door Rusland ondersteunde minderheid weer opnieuw bezette Tsjechoslowakije als opgewekt mededader meemaken en dan later de benen nemen om aan de borst van de vroegere vijand uit te huilen? De mogelijkheid van uitermate geraffineerde schurkachtigheid hierin acht ik gering, omdat niet in te zien is hoe hij hier voor zijn persoon ooit nog zijde bij zal kunnen spinnen, hoe dit ook afloopt, terwijl
| |
| |
hij de vrijheid en de gezondheid van zijn familieleden en vrienden ermee tegen de vloer smijt. Als men in dergelijke omstandigheden over een frontlijn heenloopt, is er wat belangrijks gebeurd of tenminste openbaar geworden. Op veel lager niveau voelde een meneer De Geer eens plotseling in Londen dat hij als reactionnair toch eigenlijk persoonlijk weinig met de oorlog tegen het nationaal-socialisme te maken had en hij week uit naar zijn ongetwijfeld allerliefste kleinkindertjes over de frontlijn. Deze miniatuur-man vluchtte als minister heen en als opa terug. Clementis is nooit stalinist geweest en heeft dat opeens met ontzetting ingezien. Hij heeft een consequentie gekozen en de afrekening met zijn familie, zijn naaste vrienden en zelfs zijn huispersoneel moet in volle gang zijn. Ik zou niet graag in Praag zitten, denk ik, en ik huiver opeens alsof de vrieskou mijn kamer inslaat. Dit moet het einde zijn van de mens Clementis, ook al redt hij zich nog jaren.
Het bovenstaande is inmiddels door de berichten achterhaald. Clementis is gearresteerd. Heeft hij wel willen vluchten, zich een tijd lang schuil kunnen houden en werd hij toen opgespoord? Ik laat alles maar staan zoals het stond. Ik had er onlangs nog een gesprek over met iemand die kort geleden nog communist was. Hij vond dat ik het niet helemaal goed kon zien. Hij vond dat Clementis natuurlijk wèl stalinist geweest is, maar dat hij een ogenblik de waarheid vergeten geweest zal zijn, dat, als twee mannen op één stoel willen zitten, een van beiden een verrader moet zijn. Maar dit lijkt mij weer te eenvoudig gezien. De zich sedert 1919 regelmatig herhalende zuiveringsprocessen en begeleidende bloedbaden in het Oosten hebben principieel een ander niveau dan dat van staf-intrigue en personeelsconcurrentie. Al zullen beide er een nuttige nevenrol in spelen, de zuiveringen daar hebben duidelijk genoeg alles van sacrale reinigingsoffers. Zoenoffers, omdat een aan de godheid beloofd productiecijfer niet behaald werd, hecatomben voor de oogst en voor sterke nieuwe lichtingen. Misschien heeft Clementis de ernst van het offer opeens begrepen, heeft dit hem, op zijn hoog gestoelte, het bloed in de aderen verstijfd omdat hij nog on- | |
| |
verwacht aan de oude humanistische cultuur gebonden bleek; en heeft dit hem op deze wijze juist getekend als het volgende bloedoffer.
Dit mensenoffer zal worden gebracht, en het op te hangen mensdier zal alle gelegenheid krijgen om zich door een rouwmoedige bekentenis en het volledige biechten van zijn buitenlandse verraadsrelaties, met het sterven voor de idee die hij te laat in volle omvang doorzag, te verzoenen. Men kan zonder blikken of blozen verdedigen dat dit zijn menselijke waardigheid tot aan de strop redt, het hangt er maar van af welke meta-menselijke waardigheid de menselijke waardigheid ijkt. Ik heb juist zo'n afkeer van humanisten, omdat die mij hier telkens weer op dit punt, blij-ernstig maar intellectueel volkomen onbeschaamd, trachten te bedriegen.
Over de verraadsrelaties van Clementis geeft De Waarheid opheldering: de gearresteerde minister heeft al in 1940 relaties met Frankrijk aangehouden, en hij had, is nu gebleken, destijds al iets te maken met de Benesj-revolte. Het eerste is afdoend genoeg gek op zichzelf. Het tweede deed mij twijfelen aan mijn geheugen, zodat ik ging zoeken. Maar ik heb van Benesj in dezelfde Waarheid niets anders kunnen terugvinden dan dat hij bij zijn aftreden als president, op 7 Juni 1948, door Gottwald werd herdacht als iemand die voorbeeldig trouw gebleven was aan ‘het volk en het erfdeel van onze strijd, ook na de historische Februari van dit jaar’, en dat hij tot zijn dood het gebruik van een kasteel gekregen had, onder het genot van een levenslang pensioen van de grootte van het als president genoten salaris. Dat is alles.
|
|