| |
| |
| |
De loodgieter
De artikelen van J.H. Huizinga in de nrc behoren naar mijn smaak tot het beste wat in de nederlandse pers verschijnt. Zijn artikelenreeks, getiteld Een naïeveling achter het IJzeren Gordijn vormt geen uitzondering; Huizinga geeft een onafhankelijk politiek kommentaar op het leven in de Duitse Demokratiese Republiek.
In de vierde aflevering leest men: ‘De laatste jaren heb ik in heel wat landen gereisd waar het met de vrijheid niet beter is gesteld dan in Oost-Duitsland. Maar alleen daar kreeg ik het gevoel, dat ik er het leven eenvoudig niet zou kunnen uithouden. Het vulgaire, hysterische gescheld van de oostduitse pers, het ogenschijnlijk totaal ontbreken van een minimum aan goede wil jegens de andersdenkende óf de tegenstander, het doelbewuste aankweken van onverzoenlijke haat, dat alles maakte de atmosfeer, gelijk ik die uit de oostduitse drukinkt opsnoof, in de letterlijke zin des woords ondraaglijk. Ik kon voor de geesteshouding, die er in tot uiting scheen te komen, alleen een onvertaalbaar engels woord vinden: bloody-minded.’
Een ander kardinaal verschil was volgens Huizinga dat in de andere totalitair geregeerde landen die hij had leren kennen ‘de burger, voor zover hij zich gehoorzaam toonde, over het algemeen met rust gelaten werd; daar beperkte de diktatoriale machthebber er zich toe te regeren en greep hij niet meer in in het leven van zijn onderdanen dan hij nodig achtte om zijn regeermacht te handhaven, daar voelde men de zware hand van het gezag vooral, zo niet uitsluitend, in de negatieve repressie van staatsgevaarlijke aktiviteiten en meningen’. Deze verklaring blijkt minder indrukwekkend te zijn dan zij zich op het eerste gezicht voordoet. Haar
| |
| |
waarde hangt maar van de vraag af welke totalitair geregeerde landen Huizinga bezocht heeft en in hoeverre zij totalitair geregeerd waren. Daar is het nazi-Duitsland en daar zijn de onder de laars van dat Derde Rijk bezette gebieden kennelijk niet bij. Dáár gold nl. wat Huizinga nu van de ddr zegt: de burger werd ‘geen ogenblik met rust gelaten, ook al toonde hij zich nog zo volgzaam, hier was de machthebber niet tevreden met het bestuur van de staat, maar mat hij zich ook het recht aan de burger van de vroege ochtend tot de late avond met alle middelen van de moderne propagandatechniek tot een “beter”, d.w.z. socialisties denkend en voelend mens oftewel “Sovjetmens” op te voeden. Hier voelde men de hand van het gezag niet alleen in negatieve repressie, maar op zijn minst evenzeer in konstruktieve oppressie, d.w.z. in eindeloos schoolmeesterachtig gemoraliseer. Hier had een kleine minderheid van fanatici de mateloze arrogantie heel het volk, dat zij dank zij sovjetbajonetten mocht ringeloren, tot haar evenbeeld te willen maken’.
Als men voor ‘socialisties’ maar ‘nationaal-socialisties’ wil lezen en van sovjetbajonetten duitse bajonetten wil maken, komen wij tot een meer betrouwbaar spiegelbeeld.
De voorbeelden van ‘schoolmeesterachtig gemoraliseer’ die Huizinga meedeelt, zijn tegelijk uitermate belachelijk en afschuwelijk. Zeker. Maar in hun duidelijke simmetrie met de ideologiese tirannie van Hitlers Nieuwe Orde steken zij daarvan op een belangrijk punt gunstig af. Op een méér dan belangrijk, namelijk op een principieel punt. Want de gelaarsde moraliserende schoolmeesters van Hitler waren fascisten. Dat wil zeggen: hun fundament was de tanatiese zinnelijkheid, gebonden aan zwart konservatisme, het geweld was hun profijt en hun genoegen. Houdt ‘Big Auntie’ van de ddr, zoals Huizinga zegt, pas op ‘wanneer haar slachtoffers overtuigde kommunisten zijn geworden’, het
| |
| |
fascistiese Duitsland kende in zijn doktrine tegenstanders die principieel niet voor overtuiging vatbaar gerekend werden: en die dus uitgeroeid werden.
Het zou verder voor de hand moeten liggen dat iemand, die gemoraliseer A wil vergelijken met gemoraliseer B, niet uitsluitend let op de moraliserende aktiviteit maar ook op de moraal zelf die wordt opgedrongen. Dan is de vergelijking hier al heel eenvoudig. Het (misschien meer geperfektioneerde) schoolmeesterachtige gemoraliseer van de kommunisten, hoe embêtant het ook is, staat dáárom al gunstig tegenover het geringeloor van de fascisten omdat de moraal van de fascisten onbetwist de laagste is. Wij zijn dus ziek van het gemoraliseer. Akkoord. Maar in elk geval heeft het kommunistiese moraliseren betere papieren dan het fascistiese, dat wellicht wel minder schoolmeesterachtig en meer romanties was maar mee daardoor de moorddadige verbeelding van vele miljoenen wakker geroepen heeft.
Het filosofiese fundament van mijn standpunt acht een vergelijkende waardering van de Duivel en Beëlzebub van geen operationeel nut en meent zelfs dat zij in een verraderlijk moeras leidt. Wil men tòch het kommunisme vergelijken met het fascisme dan komt men tot de volgende uitkomst. De kommunisten zijn schuldig aan het kommunisme. De fascisten zijn schuldig aan het fascisme èn aan het kommunisme. Het fascisme is, hoe fraai de mens het ook vermag te romantiseren, de mens ingeboren en ‘beestachtig’. Het is een erfzonde. Het kommunisme is een poging tot antwoord van de tot wasdom gekomen mens op deze erfzonde. Maar omdat de mens aan zijn konditie niet ontkomt, blijft het de poging als van kruis en munt van één geldstuk die elkaar proberen aan te zien. De diktatuur van het proletariaat, een koncept dat door de historiese onvrijheid van het proletariaat ontworpen moest worden, mag als koncept oprecht als bevrijdend bedoeld zijn, in werkelijkheid is deze
| |
| |
diktatuur voor een aantal mensen een nieuwe, verstikkende onvrijheid gaan betekenen. Altans verstikkend voor diegenen die niet de nieuwe elite vormen welke deze diktatuur ten uitvoer mag leggen. Er is geen twijfel aan dat de gewone man in de ddr, als hij op een andere ideologiese bodem leeft dan zijn diktatoren door die onvrijheid een ellendig bestaan lijdt. Ik kan de voorbeelden van J.H. Huizinga nog wel met enkele aanvullen en ik sta eigenlijk verbaasd dat hij zo geschokt is. Meer nog verbaast mij de manier, waarop hij de schok verwerkt.
‘Wie de balk in eigen ogen ziet,’ aldus J.H. Huizinga, ‘is licht geneigd de balk in andermans oog te vergoelijken en als een splinter te zien. En in onze vrije wereld ontbreekt het niet aan mensen, die ons onze balken, of zij nu uit Suez, Cuba, Angola, Algerije, Zuid-Afrika komen of Little Rock, geen ogenblik laten vergeten. Wie voorts ziet hoe onze vrije wereld zich afgeeft met diktatoren als Franco of Salazar zal in alle bescheidenheid niet al te hoog van de toren blazen over de onvrijheid van de kommunistiese wereld. En wie de onderontwikkelde wereld een beetje kent, zal al gauw geneigd zijn tot de erkenning dat het Oosten haar op zijn minst een even doeltreffende oplossing voor haar problemen te bieden heeft als het Westen.’
Dit is een manier van redeneren die voor de hand lijkt te liggen, maar die door het filosofiese beginsel van mijn standpunt wordt verboden en ik zie dan ook tot mijn betrekkelijk genoegen, dat Huizinga erdoor van kwaad tot erger geraakt. Hij heeft vroeger een en ander niet scherp genoeg, dat is dus fout, gezien en het is prachtig, dat hij opnieuw instelt. Maar hij kwadrateert zijn fout op het ogenblik dat hij meent die te korrigeren. Huizinga zegt: ‘Zo althans was het mij vergaan, voor ik in Berlijn eindelijk eens weer met de harde realiteit werd gekonfronteerd. Het beeld van de tegenstander was op al deze verschillende wijzen verdoezeld
| |
| |
geraakt, het had zijn scherpe contouren verloren, zijn kleur was niet zwart, maar grijs en niet eens zo veel donkerder dan die van onze westelijke wereld. Het is een bekentenis, die velen mij wellicht tot schande zullen aanrekenen. Goed: peccavi. Maar als het inderdaad zo zou zijn, dat het even velen net zoals mij is vergaan, dan zullen zij er wellicht belang in stellen te vernemen, hoe ik in Berlijn weer op het rechte pad ben geraakt.’
De grondfout die alle konklusies in de kiem korrumpeert, is dat Huizinga het ene oordeel op het andere betrekt, in gevallen waarin dat volstrekt ontoelaatbaar is. Het is een estetiese, een emotionele apperceptie, de blauwe duif zwart te zien in vergelijking met de witte en gore sneeuw wit te noemen in vergelijking met zwarte aarde. De fout komt neer op oordelen zonder een objektieve maatstaf. Op het toetsen van twee te beoordelen objekten aan elkander. Dat is misschien een metode maar een die in de etiek ontoelaatbaar is; en de mate waarin politiek in de grondvesten daarvan beantwoordt aan mijn etiek, legitimeert of vonnist haar voor mij.
Wanneer een onderzoekkommissie bewijs levert dat de franse parachutisten in 1961 in Tunesië als ss'ers gemoord hebben, maakt dat ook niet voor een gering deel aanvaardbaarder dat de machthebbers van de ddr Probst Heinrich Grüber in 1961 de toegang tot zijn ambtsgebied en tot zijn Marienkirche in Oost-Berlijn ontzeggen. Omgekeerd is er geen sprake van, dat de bezetting van Tibet en de terreur, daar uitgeoefend door de kommunistiese chinezen ons dichter bij Franco brangt. Franco is en blijft een fascist, is en blijft een moordenaar. De Huizinga's onder ons hebben, misschien mag ik zeggen ‘de Huizinga in ons’ heeft de neiging, in Angola reizende de terreur in Ghana te vergoelijken en later uit Ghana reporterende, de Portugezen in Angola te ‘begrijpen’. De peccavi's volgen elkaar regelmatig op en het internationale politieke gebeuren wordt een warboel van
| |
| |
waaruit de burger in ons zich tenslotte maar al te graag terugtrekt in de behaaglijkheden die de kleine welvaartsstaat ons nog altijd biedt. Want men moet er niet aan denken wat er gebeurt als later een minderheid uit de bedoelde onderzoekkommissie bekend maakt dat zij, anders dan de meerderheid, het bewijs van de slachtpartij niet geleverd acht. Is dan de invloed op de beoordeling van gebeurtenissen in de ddr opeens uitgeschakeld? Wees maar voorzichtig. Want morgen blijkt, dat de bedoelde moordpartij niet in Bizerta maar in Algiers heeft plaatsgevonden. En overmorgen moet weer een nieuwe korrektie gemaakt worden.
Van onze tijd wordt opzettelijk of uit onmacht een warboel gemaakt. Om kulturele nozems aanleiding te geven zich binnen hun eigen huid terug te trekken. Om kommunisten te legitimeren tot een russiese diktatuur in de baltiese landen. Om ex-kommunisten de kans te bieden om samen met vroegere kollaborateurs West-Duitsland te herbewapenen. Wat nodig is, is de gelaagde struktuur te zien die het resultaat is van onze interakties. Als wij boven op de geschiedenis staan - wanneer ik dit krankzinnige beeld even mag gebruiken - hebben wij er geen idee van dat die berg in sediment na sediment afwisselend door westerstormen en oostervloeden opgelegd, in laag na laag opgebracht is. Wij kunnen in de geschiedenis van Algerije na 1945 nog laag voor laag onderscheiden: een daad van frans onrecht, algerijns geweld erop, daar weer franse repressie op, daar fln-aanslagen overheen. Moord op doodslag, brutaliteit op brutaliteit. Zo is deze berg opgeworpen. Het enige dat de mens kan doen om daar niet in begraven te raken, is deze gelaagde struktuur in het oog houden. Men kan alleen menselijk leven als men distantie neemt tot wat door de stroom van links en wat door die van rechts wordt aangevoerd, weigert zich er door te laten overdekken en alles op zichzelf naar één maatstaf te beoordelen. Ik weiger dat wat ik beleef, te erva- | |
| |
ren als een moerassige janboel waarin men tenslotte alleen nog maar verlangt naar het verdrinken. Ik geloof, tussen haakjes, dat een niet als zodanig onderkende doodsdrift de impulsen geeft aan het gesluierde verlangen van de massa's van vandaag de dag naar het uitknokken, naar de eksekutie ‘As if we were villains by necessity; fools by heavenly compulsion’ (King Lear, Act 1, Sc. 2). De janboel notie is de dood en als zodanig een instrument van de duivel.
Alleen het gelaagde koncept heeft waarde, wat niet wegneemt dat dit koncept etiologies te eenvoudig zou kunnen worden opgevat, Het moeilijke is dat er kausaal verband bestaat tussen het elkaar afwisselen van de westervloeden en de oosterstormen (om dit al te eenvoudige beeld nog een ogenblik te gebruiken). Een oostduitse politieman schiet een naar het westen vluchtende man dood. Ik hoor het bericht enkele keren door de radio en ik lees het dan nog eens op de frontpagina van mijn krant. Het gewicht van dat feit noem ik A; de berichtgeving voor nederlanders valueert dat gewicht A voor honderd procent.
Daarna gebeurt wat anders. In mijn onverdacht anti-kommunistiese krant lees ik in oktober 1961: onderonsje van kruisvaarders uit nazitijd. Frankfort (dpa). Honderden leden van de (westduitse) Vereniging van Dragers van het Ridderkruis uit de Tweede Wereldoorlog hebben het afgelopen weekeinde in Bensheim een gezellig onderonsje gehad. De voorzitter, ex-generaal Niemack, verklaarde dat het ridderkruis de ‘bizondere verplichting’ inhoudt, de ‘geest van het Avondland en het duitse soldatendom te belijden’. Eregasten op de bijeenkomst waren de minister voor Bondszaken Von Merkatz en generaal-majoor Pape als vertegenwoordiger van de inspekteur-generaal van de Bundeswehr. Von Merkatz zei, dat begrippen als ‘God, eer, vaderland, geboorteland (Heimat und Vaterland), volk en
| |
| |
nationaal niet zonder meer in de afvalput van de geschiedenis kunnen worden geworpen’.
Dat bericht weegt volgens mij duizend A maar ik heb er niets van over de radio gehoord en tref het toevallig ergens op een binnenpagina aan. Dat het bericht zo van gewicht is, komt niet doordat in het door de Navo te verdedigen grondgebied oorlogsmisdadigers in gezellige onderonsjes bij elkaar mogen komen, al ís dat erg. Hitlers oorlogen waren natuurlijk in volstrekte zin misdadige, lustvolle veroveringsoorlogen. Over duitsers die meededen omdat zij zich niet durfden te drukken, zullen wij niet meer spreken. Als ze nog leven, hebben zij geluk gehad. De kerels die het duitse soldatenleven als een zalig beroep gekozen hadden of zij die zich voor Hitler uitsloofden en ridderorden verdienden door moord en doodslag in buurlanden en nog verderop, hebben te véél geluk gehad als zij nog leven. Want zij zijn van harte medeplichtig geweest aan de oorlog, dus aan de ongelooflijke misdaden van Hitlers oorlogen. Daarom zijn zij oorlogsmisdadigers; alleen daarom al is bijvoorbeeld Speidel een oorlogsmisdadiger; elke andere notie van oorlogsmisdadigerschap is kinderachtig.
Zij vieren nu feest. Dat mag dus. Dat is godgeklaagd, maar het is niet alles. De inspekteur-generaal van het nieuwe duitse leger stuurt vertegenwoordigers die de praat uitslaan van vóór Weimar. En van ná Weimar, wat toevallig dezelfde taal is. Als wij denken dat wij het schieten op oostduitse vluchtelingen kunnen doen ophouden door het bondgenootschap met de feestvierende oorlogsmisdadigers vergissen wij ons. Wij gaan met Heusinger en Von Merkatz de hel tegemoet. Maar dat is niet wat ik wilde zeggen. Ik wil zeggen, dat het beeld van generaal-majoor Pape, die zijn glas heft op de ridderkruisers van Hitler, ondergronds verband heeft met dat beeld van die Vopo, die zijn geweer aan de schouder legt en mikt op een zwemmende vluchteling. Van
| |
| |
beiden is Pape zonder twijfel een schurk, van de Vopo moet dat nog bewezen worden.
Maar nooit zijn zulke beelden zó verbonden dat wij ze door elkaar mogen laten vloeien ten einde te kunnen zuchten dat de wereld zo'n verwarde rotzooi is, wat ons zou toestaan ons in vrijblijvende kunst en wetenschap terug te trekken. Een gelaagde struktuur is tenslotte een struktuur. Dat wil zeggen: er zijn prioriteiten, er is een begin en een einde. Als men laag na laag apart durft te onderscheiden, komt men op den duur bij een begin. Als je onze ellende durft onderzoeken kom je bij een initiale gemeenheid. De initiale gemeenheid is de mens die van zijn agressie geniet en van zijn veroveringen leeft; die van zijn agressie geniet en van zijn veroveringen leeft; die zijn veroverde voorsprongen wenst te houden en, deze met lust ‘verdedigend’, het aangename met het nuttige verenigt. Dat is het fascisme.
De verschillende soorten van heilpolitiek, of zij op metafisiese of op humanistiese bases berustten, hebben dit gegeven tot dusver nog niet beter gemaakt. Want op het ogenblik dat een goede impuls uit de ideeënwereld, of waar vandaan ook in onze wereld aankomt, korrumpeert zij.
Wilhelm ii en Hitler hadden meer gemeen dan men pleegt te denken. De eerste was een proleet van wat men noemt goeden huize, de tweede was behalve een proleet een gevaarlijke gek. Beiden kwamen overeen door de mate waarop zij, minderwaardige individuen, het duitse volk tot geestdrift voor moord en doodslag wisten te brengen.
Er is nog een bizonder ondergeschikt punt dat de twee potentaten gemeen hebben, een kleine hebbelijkheid, waarmee zij ons echter na hun dood nog met een goede illustratie dienen. Zij waren beiden verzot op het Bleigieszen. Dat is een zuidduits spel waarbij men een lepel gesmolten lood in
| |
| |
een pan met water uitgiet om het metaal te zien verstijven in vreemde vormen, waaruit men de toekomst zou kunnen voorspellen. Die betekenis van het Bleigieszen als een voorspellingsgrap is natuurlijk even weinig terzake als de beoordeling van een Rorschachvlek dat uit een oogpunt van schilderkunstige kompositieleer zou zijn. In wezen beantwoordt de Bleigieszer namelijk aan een test. Het werkelijke motief van zijn amusement is de tanatiese zinnelijkheid. Het is de loodgieter aangenaam te zien dat het vloeiende, vurige en schitterende lood op het ogenblik van het binnentreden in het andere element genadeloos geslagen wordt met wanstaltige verstijving.
Aan dat loodgieten kan men denken, wanneer men zich bezighoudt met de tragiese gekonditioneerdheid van de mens. De beste voortbrengselen van de geest korrumperen bijna op het ogenblik zelf dat zij uiting vinden door de mens. De duivel zelf speelt de Bleigieszer. Hij vermaakt zich dol. Hij ziet het kristendom, dat hem verbittert, als een vurige stroom neergestort over de mensen, in de mensenwereld op slag veranderen in heidense poppenkast, sluwe machtspolitiek of kwasie-kristelijk-gelegitimeerde kruistochtenagressie. Zo is het humanisme Bleigieszen geworden. Zo is het met dat grote humanisme, het socialisme. Zo is het met het kommunisme. Met zijn allen zijn zij, het kristendom, het humanisme en het kommunisme, antwoorden op het fascisme en het zijn treffende antwoorden. Zij kunnen echter op het ogenblik dat de mens ze uitspreekt bijna alleen nog vals klinken.
Wat kunnen wij tegen onze konditie beginnen? Wij kunnen ons in elk geval met hand en tand tegen verdere vervalsing verdedigen en wij blijven volhouden dat, hoe vals onze eigen stem ook klinkt, het geluid van het fascisme daar nimmer zuiverder van wordt.
Wat kunnen wij tegen de grote Bleigieszer beginnen? Het
| |
| |
enige dat wij kunnen, is trachten de impulsen niet te doen verstommen, de stroom vurig te houden, het antwoorden aan de Ander telkens te hernieuwen. Dat antwoordende leven nimmer te institutionaliseren. De historiese kontekst van dat leven durven opsnijden in gebeurtenis naast en na gebeurtenis. Als in een elektriese stroom leven en van impuls na impuls ons waarderen en partijkiezen onafhankelijk herhalen.
|
|