noemen ‘recht’ bestaat, heet het bijvoorbeeld ‘van God’.
Het wordt interessant als men de evolutie nog eens weer en dan met andere ogen beziet. Er is oorspronkelijk een met de mens gelijkenis vertonend wezen zonder geschiedenis en zonder toekomst, dat zich in de aktualiteit van zijn bestaan handhaaft; op een niet veel hoger dan een instinktief nivo. Een van de driftmatige kondities van deze ‘mens’ is strijdlust en een van de katalisatoren van strijdlust is de ervaring dat die, bevredigd, naar meer smaakt.
Eigenlijk is er pas een mens, wanneer dit wezen zich enerzijds zijn grootvader herinnert en als anderzijds de nabije toekomst hem aan het denken zet. ‘Ratten hebben geen geschiedenis’ zei iemand laatst. Zodra een rat zich zijn grootvader herinnert en over de ratten ná hem kan denken is hij de mens gelijk.
De mens kan in dat historiese stadium van zijn ontwikkeling wetten ontdekken. Maar hij is in een nog verder stadium van ontwikkeling, als hij zich zelf wetten ontwerpt. Het is de Oude Adam die aan de boeien van deze wetten zal rukken en ze al te dikwijls zal verbreken. Adam wil terug naar het sterkstenrecht. Met veel onderbrekingen en in een weg van vallen en opstaan ontstaat echter een mens die wetten kent, al zal hij zich daaraan in meer of in mindere mate storen bij het verkrijgen van behoeftenbevrediging.
In een volgend ontwikkelingsstadium geeft het kristendom de mens nog een nieuwe dimensie en ontdekt de mens een nog hogere funktie van de samenleving, namelijk de charitas. Bij hem bij wie het kristelijke motief daarvan verdwijnt, kan het humanistiese deze notie hebben overgenomen. Kristendom en humanisme hebben wijsgerig bizonder weinig met elkaar te maken maar kultureel-antropologies alles.
De mens is op weg, maar deze richting staat de Oude Adam niet aan en hij dwingt waar hij kan regressie af. De