Van het kleine koude front
(1978)–J.B. Charles– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Meine liebe zu diesem berufChassé was een beroepsmilitair die achtereenvolgens in het hollandse en het staatse leger diende en in 1787 als ‘patriot’ dapper vocht tegen de pruisen die de Prins te hulp waren gekomen. In hetzelfde jaar schiet hij in een duel een andere patriot dood, waarop hij een passende werkkring zoekt in het franse leger. Daarin wordt hij in 1788 tot luitenant benoemd. Hij is volgens zijn lofredenaar in 1849, de kapitein Del Campo, zowel getuige van de bestorming van de Bastille als van de onthoofding van die fransman die zijn koning geworden was. In 1793 rukt hij onder Dumouriez zijn vroegere vaderland weer binnen, ‘pour poursuivre le tyran’, - dat woord ‘tyran’ moet u even onthouden - aldus een van de leuzen en hij vecht weer dapper in Brabant en de Bommelerwaard. Hij wordt overste in het bataafse leger, vecht, natuurlijk wéér dapper, tegen de geallieerden bij Bergen en neemt daarna deel aan talloze veldtochten. Als men nu nòg mocht denken dat het deze man om iets anders ging dan vechten en buit behalen, moet men maar eens zien hoe hij Napoleon hielp de opstand in Spanje te onderdrukken. Men zou Goya's De rampen van de oorlog op zijn gemak moeten doornemen om er kennis van te nemen wat daar aan de hand was. Om het met twee zinnen van Pressers Napoleon te zeggen: ‘Een ontzettende kakofonie van dierlijkheid en marteling, een afgrond van afgrijselijkheid. De mensen doorpriemen, verzengen, worgen, hangen, verminken, verkrachten elkaar.’ De onderdrukking, in 1956, van de hongaren zal er een tuinfeestje bij worden. Del Campo vertelt hoe Chassé na de bloedige slag bij Ocana de eervolle taak krijgt de 22000 krijgsgevangen Spanjaarden naar Bayonne te geleiden. ‘De krijgsgevangenen werden in | |
[pagina 337]
| |
troepen verdeeld; ieder oogenblik te passen op degenen die poogden achter te blijven, ware eene eindelooze afmatting der zijnen; de bevelhebber gaf last, dezulken af te maken.’ Kortom, Chassé, die het ondertussen tot brigade-generaal gebracht heeft, speelt in deze kakofonie van de oorlog zó bevredigend zijn partij dat de militaire schrijvers tot in 1957 prijzend spreken over de ‘uitstekende geest, welke de hollandse troepen in Spanje bezielde’, dat de franse soldaten hem met de bijnaam ‘le général bajonet’ vereren: ‘uit hoofde van het veelvuldig en gelukkig gebruik, dat hij van dat wapen maakte.’ Zie het Biografisch Woordenboek. Het hoeven niet beslist vreemdelingen te zijn die Chassé met genoegen laat vermoorden. Als Napoleon Nederland in 1810 bij Frankrijk inlijft, ontstaat er ontevredenheid onder de nederlandse soldaten in Spanje. Er zijn er die er genoeg van hebben en weg willen lopen. Chassé laat ze doodschieten. Natuurlijk! zal iedereen zeggen. Zeker, natuurlijk. Chassé is Chassé, de nederlander met zijn franse naam is een nazi. Mercurius is thanatos' vennoot. Als de zaak marcheert, geeft de tanatiese zinnelijkheid de fascist een duidelijke maatschappelijke en liefst materiële voorsprong op anderen. Görings worden rijk. Chassé's tweede koning, weer een Louis, maar ditmaal een korsikaan, benoemt hem tot baron. Zijn derde vorst, Napoleon ook van Corsica, zal hem als baron de l'empire aanstellen. Nou is dat laatste baronaat niet zó iets bizonders: Napoleon heeft behalve deze vechtjas uit Tiel nog een 1500 andere knokkers tot Baron benoemd. Maar het gaf een niet te versmaden extra jaargeldje en sommigen van de nieuwe edelen zagen kans er in Spanje en elders fantastiese rijkdommen bij te stelen. Er zijn nog dozijnen hoogwelgeboren afstammelingen van deze straatvechters. Als zij er nog goed van leven danken zij dat misschien aan dat opstapje dat de lijkenroof de familie heeft | |
[pagina 338]
| |
bezorgd destijds. Een half jaar na de troonsafstand van Bonaparte biedt hij zijn deskundige diensten aan de Soevereine Vorst aan; mits die hem de rang van luitenant-generaal geeft. Willem neemt het aanbod aan zodat onze baron bij Waterloo vóór zijn vierde vorst toevallig tégen zijn derde, Napoleon, vecht. Waarvoor, waartoe doet onze beroepsmessensteker deze keer wéér mee? Voor de vrijheid bijvoorbeeld? Die zal hem een rotzorg zijn. De Generale Order van Prins Frederik, op 22 dec. 1815, bij de beëindiging van de oorlog, raakt wat voor deze militairen de kern is: ‘De oorlog, die thans beëindigd is, heeft uwen moed op eene luisterrijke wijze gestaafd, en den Nederlandschen naam heerlijk doen uitblinken.’ Dat is dus geen ideologiese referte. Of eigenlijk toch wèl: het is die van de ideologie van het pure glorisme. Men kan willen zeggen dat de wereld in 1815 nog niet ver genoeg was voor een andere ideologie dan die van de militaire glorie, maar dat is onzin. Het is achttienhonderdvijftien na Christus, wij hebben het humanisme zien komen en de hervorming meegemaakt, en in de tachtigjarige oorlog is al voor een heel andere zaak dan die van de krijgsroem gevochten. Men neigt tot de konklusie dat de oorlog leidt tot grootscheepse regressies van de kulturele volwassenheid van een volk. De Generale Order die ik noemde is eenvoudig infantiel. In de roemrijke gevechten van Quatre Bras en Waterloo, zo luidt hij, ‘hebt gij getoond, wat het gevoel van eer en vaderlandsliefde wat de afschrik vooral van dwingelandy en vreemde overheersing op den Nederlander vermag’. Met het oog op de generaal die deze Nederlanders mocht aanvoeren, op zijn militaire karrière, op Spanje, Ocana vooral, op Bergen ook, kursiveer ik enkele woorden in deze prinselijke botheden. Onze Chassé zal nog één keer een opstand proberen te onderdrukken, namelijk die van de belgen. Hij is dan de | |
[pagina 339]
| |
opperbevelhebber. Hij bombardeert Antwerpen, hij beklaagt zich bij de Directeur-Generaal van Oorlog over de ‘slechte geest’ die onze troepen in België zou bezielen, hij verdedigt de citadel. Wij moeten a contrario, vergelijkende met de moordenaarstroep in Spanje, aannemen dat dat een redelijk goeie geest geweest zal zijn. Chassé wordt lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, tot 1848 en sterft een jaar later. Intussen heeft zijn vierde vorst, koning Willem i, de nazaat van de ‘tyran’, zie hiervoor, hem een keer aan zijn borst gedrukt. Dit noemt deze nooit volwassen geworden bloeddorstige jeugdstormer, deze geboren straatvechter die het door de omstandigheden tot generaal bracht, het verrukkelijkste ogenblik in zijn leven...
Men kan met enig recht volhouden, dat de verhoudingen onder de franse bezetting enigszins anders lagen dan onder de duitse van ruim een eeuw later. Maar dat ook in 1810 sommige burgers het bukken voor de bezetter als verraad zagen, leest men bijvoorbeeld in de Levensschets van G.J. Mulder een autobiografie in 1881 in Rotterdam verschenen van de hand van een van de knapste en merkwaardigste nederlanders uit de 19de eeuw. ‘Mijne voorouders van vaders zijde waren militairen. Mijn grootvader Jan Willem Mulder is te Zutphen geboren en was later chirurgijn bij het 1ste Bataillon van Het Regiment Hardenbroek-infanterie, gewoonlijk te Bergen-op-Zoom in garnizoen. Bij de komst der Franschen weigerde hij met zijn chef Heyligers den eed van nieuwe trouw af te leggen, en leefde daarna in zeer eenvoudige omstandigheden. Hij koos het beginsel boven levensonderhoud.’ Over Y.D.C. Suermondt schrijft dezelfde Mulder: ‘Als jong mensch werd hij te Rotterdam opgenomen onder de Gardes d'honneur van Napoleon i. En Suermondt weigerde | |
[pagina 340]
| |
dien onverlaat te dienen. Men moest hem rukken uit het huis zijner ouders: hij bleef onwillig. Als onwillige werd hij voortgejaagd, steeds onder bedreiging, den kogel te zullen beloopen: hij bleef onwillig. Zoo werd hij gezweept tot in Metz, waar hem door zijn Commandant, totdat nader orde op hem gesteld zou zijn, werd toegestaan zich vrij door de stad te bewegen, mits hij zijn woord van eer verpandde, niet te zullen vlugten. Hij weigerde, en zei: “als ik kan, ga ik zeker.” Suermondt wist te vlugten en kwam te voet te Rotterdam van Metz, zonder geld, zonder eenig bijzonder middel van onderhoud gehad te hebben op zijn gevaarlijke togt.’ Het lijkt hier niet alleen op 1940-1945, het is in wezen dezelfde situatie, maar door de evolutie in het nederlandse volksbewustzijn was het verzet tegen de duitsers massaler. Die evolutie is nog niet gegarandeerd. Maar al te duidelijk zijn telkens tekenen van terugval.
Het tanatiese genoegen, de agressieve vreugde, is zelden onverbloemd uitgeblêrd maar de fascisten konden dat aandurven. Vaker worden dit genoegen en deze vreugde beleefd, onvertogen maar vanzelfsprekend. Maar meestal bedient zich de firma Hermes & Thanatos van een min of meer etiese sponsor. Het is natuurlijk de goddelijke bedrieger die de firma met deze figuur versiert. Soms is er meer dan een ‘etiese sponsor’ en treedt de bederver op in de rol van een soort aalmoezenier. Hermes kent zijn klandizie evengoed als Thanatos zijn Pappenheimers. Een voorbeeld van de etiese sponsor in zijn primitiefste vorm uit een duits blad. Een journalist heeft een gesprek met een majoor van het nieuwe leger van Bonn. Een nieuwe soldaat is hij niet, antwoordt deze blijmoedig op de gestelde vragen, hij heeft in 1926 eindeksamen gedaan en ging de volgende dag, noch mit dem schweren Kopf der Prüfungsfeier, | |
[pagina 341]
| |
door de kazernepoort. Een ander beroep had hij nooit gehad en kon hij zich voor zichzelf ook niet voorstellen. Hij stamt namelijk uit een oude ‘Soldatenfamilie’, vandaar seine Liebe zu diesem Beruf. Voor iemand uit een oude soldatenfamilie komt alleen een beroep in aanmerking waarbij je meestal in de frisse lucht bent. Na de oorlog en na zijn krijgsgevangenschap (de lieden uit de oude soldatenfamilies sneuvelen aanzienlijk minder gauw dan de boerenjongens en de kantoorbedienden die ze, als het er op aan komt, het vuile werk laten opknappen) wil hij met zijn gezin naar Zuid-Amerika, maar dan hoort hij dat Bonn weer een leger krijgt, dus die emigratie is niet nodig. Hij kan zijn leven tòch nog in een rijbroek, in de frisse lucht, een flink eind boven boerenlummels en op kosten vàn die boerenlummels in zijn geliefde Heimat slijten. Hoe komt het, vragen de journalisten met voorzichtige ironie, dat die jeugd zo weinig voor de militaire dienst voelt, die zo geheel en al het leven van de majoor uitmaakt? Luiheid! zegt de majoor. En lafheid, om zich die Hammelbeine langziehen zu lassen! Dezelfde oubollige houwdegenrobuustheid of wat voor robuustheid bedoelt door te gaan, vindt men in bepaalde kringen alom, zoals men Elsevier aantreft op 90% van alle namaakkloostertafels. In het Algemeen Dagblad kan men zo nu en dan lezen wat de admiraal C.E.L. Helfrich ‘over de toestand’ denkt. Men kan dezelfde briljante visie ook bij de kapper horen, maar als men maar een keer per maand het salon hoeft te bezoeken en zich toch van tijd tot tijd met bittertafelkoncepties wil amuseren, is daar wel eens een admiraal of een generaal b.d. voor ons in het ochtendblad. Vetgedrukt is de kern van het rondborstige Helfrich-proza op 20 mei 1958. Ik neem het in normele letters over, maar veroorloof mij, er enkele noten bij te plaatsen. Hier gaat het stuk dat mij de kern lijkt: | |
[pagina 342]
| |
‘De strategische omsingelaar wordt omsingeld.’ Schrijver dezes heeft in woord en geschrift telkens blijk gegeven van zijn afkeuring der buitenlandse politiek van de mogendheden.Ga naar voetnoot1 Strategische mogelijkheden en steunpunten werden keer op keer prijs gegeven.Ga naar voetnoot2 Het westerse prestige werd telkens wéér ondermijnd.Ga naar voetnoot3 Hiermede werd het kommunisme in politiek strategische zin versterkt instede van verzwakt.Ga naar voetnoot4 Daarbij komt de wanhopige verdeeldheid van het westenGa naar voetnoot5, de grenzeloze drang naar sociale zekerheidGa naar voetnoot6 en een steeds hogere levensstandaardGa naar voetnoot7, de afkeer van militaire uitgavenGa naar voetnoot8 en de zucht naar ontwapening.’Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 343]
| |
Hier zijn wij in het gezelschap van Lunshof en wijlen Piet Bakker. Ik heb nimmer een platter nederlands gelezen dan waarmee in het boek van laatstgenoemde, De slag, de nationalistiese ferme-jongens-konsepten worden geaktualiseerd. Knap is het ontegenzeglijk: Bakker had in zijn jaren bij de middenstand precies geleerd hoe hij de bittertafel kon ontroeren. Maar de bittertafel interesseert ons nu niet, evenmin als dit de ex-sdap'ers Lunshof en Bakker doen. Van belang is wel de serieuze etiese sponsor, die draagt zelfs een godsdienstig pak. De aalmoezenier van de firma Hermes & Thanatos. Zo heet de voorgewend humanistiese en de kwasi kristelijke rechtvaardiging van beleving der tanatiese zinnelijkheid. Colijn zit mij bepaald meer dwars dan Chassé. |
|