Van het kleine koude front
(1978)–J.B. Charles– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
‘Geboren te Haarlem uit een joods gezin’Van verscheidene kanten werd op ‘Bloedneus en abattoir’ gereageerd. Terecht. Hoewel ik nu verder geen brieven meer hoef te ontvangen en bepaald niet meer wil worden opgebeld, moet ik zeggen het alleen maar normaal te vinden dat iemand reageert als hij zo'n geschiedenis als die van de totstandkoming van de valse politieke opera leest! Men is geschrokken. Men heeft gezegd: de nazi's leven nog! Helaas, het is zo, maar ik moet waarschuwen dat ik meer aan beginselloos opportunisme gedacht heb dan aan een fascisties revival. Aan de andere kant is de geboorte of de resurrektie van een fascisties regime niet denkbaar zonderde kollaboratie van de beginsel-elastiese slimmerds die vooruit willen. Onder de reagenten waren er een paar die een openbaar antwoord nodig hebben. Zij zeiden: ‘Alles kwaad en wel, maar Badings heeft niet alleen verkeerd gedaan. Door zijn kollaboratie was hij in staat enkele kollega's te helpen, wat hij dan ook deed.’ Goed, mij zijn de namen genoemd van twee musici, één van joodse aanverwantschap en één van joodsen huize die Badings dankbaar zijn voor hulp tijdens de bezetting; wat mij betreft mogen dit er óók twintig geweest zijn. Er is nooit één landverrader berecht die niet óók wijzen kon op gevallen waarin hij geholpen had. Ik kan daar niet anders op reageren dan zoals ik eind 1944 deed tegenover een nsb-zakenman, de houder van een kafee-restaurant die door de vijand flink vooruitgekomen was en nu bepaalde belangrijke diensten kwam aanbieden voorde Binnenlandse Strijdkrachten. Ik vond de woning boven dit vooral door duitsers gefrekwenteerde kafee wel geschikt voor stafkwartier. | |
[pagina 191]
| |
‘Ik stel één voorwaarde,’ zei de man, ‘en dat is dat hiermee na de oorlog rekening zal worden gehouden!’ ‘Goed,’ beloofde ik, ‘na de oorlog zullen wij u niet ophangen maar doodschieten.’ Dat was niet letterlijk gemeend, alleen maar bij wijze van spreken. Ik had er zorg voor gedragen dat de man tòch niet meer terug kon zodat ik het voor het zeggen had, en hierna stopten wij zijn burgerlijk-rijke woning vol met handgranaten en andere munitie, zodat hij de laatste zes maanden van de oorlog in een hel moet hebben geleefd. Hij is de enige nsb-er die ik ken voor wie de bevrijding werkelijk een bevrijding was. Hij heeft een poosje gezeten en is later gestorven. Ik denk aan zijn hart. Als men wil aannemen dat Badings op bekwame wijze gezorgd heeft voor goede papieren bij onze moordenaars, zodat hij geen last had en vooruit mocht terwijl anderen verrekken konden, dan is dat mij al genoeg. Ik stá niet op een zwaardere uitspraak. Als men er maar rekening mee houdt dat de twee of twintig mensen die hij daarna vriendelijk zou hebben geholpen, niet meewegen. Zij doen de schaal niet eens trillen tegenover die honderdduizenden die verdoemd waren of moesten weigeren of de vervolging kozen en die tegenover de moordenaars zwakker kwamen te staan en dus verraden werden door de inschikkelijkheid van de slimmeriken. Maar ik wil nog wat anders zeggen. Ik geloof wel in bangheid, ook in slimheid, maar niet in neutraliteit. Het beste dat blijkbaar van Badings gezegd zou kunnen worden is dat hij ongeïnteresseerd was op ogenblikken waarop dit misdadig genoemd moet worden. Maar wàs hij dat wel? Badings heeft speciaal voor het strikt-foute radiomuziekfeest, van 12-18 september 1942 in Hilversum gehouden, een tripleconcert geschreven. Men kan de klinkklaar nationaal socialistiese redevoeringen bij dit fascisten- | |
[pagina 192]
| |
feest gehouden door Goedewaagen en Govers nog lezen in De Wereld der Muziek van oktober 1942. In datzelfde blad had Badings in oktober 1940 een artikel geschreven: ‘De ivoren toren van den componist’. Dit moest meehelpen te herstellen ‘het onmisbare kontakt tussen komponist en gemeenschap’. Jouw neus trekt hierbij al vanzelf op. Dit is namelijk de vaste slogan van alle diktaturen. Het slaat op het voorschrift aan de kunstenaars in kommunistiese landen, om ‘socialisties realisme’ te leveren. Het slaat ook op de burgerlijke woede tegen moderne kunst bij de fascisten. Het komt uit het klimaat dat vóór Pijke Koch is en tegen Werkman, tegen Hussem en Benner maar vóór Bantzinger en Prange. En als de geciteerde zin in dit overigens uiterst voorzichtig stukje van Badings het hem niet doet, déze wel: ‘De dramatiese gebeurtenissen van onze tijd, die met een korte, maar hevige vloedgolf ook ons volk in zijn stroming hebben meegevoerd, hebben in bijna een ieder het besef van lotsverbondenheid met zijn volksgemeenschap gewekt, in een mate, zoals die voordien niet bestond.’ Je zult over de nazi-taal van de komponist niet eens vallen en om die lotsverbondenheid met de volksgemeenschap minachtend snuiven. De landsverraderlijke gezindheid zit keihard in die ‘korte maar hevige vloedgolf’ die er geweest zou zijn, in oktober 1940! De duitsers en de nsb'ers die beweerden dat de oorlog was afgelopen en daarmee doelden op het vijfdaagse verzet van de militairen plachten zo te spreken. Op de fiktie dat de ‘korte maar hevige’ oorlog op 15 mei 1940 voorbij zou zijn, was het landverraad gefundeerd. Die vloedgolf kwam nog maar pas opzetten. Als Badings de vijandelijke propaganda zo behulpzaam is om dit te schrijven, zijn de nederlandse joden net ontslagen. Nu gaat het allemaal pas beginnen, en iedereen wéét het! De Centrale Eereraad, die zó zwak was dat zijn uitspraken | |
[pagina 193]
| |
de Eereraden verontwaardigd hebben doen aftreden, veroordeelde deze man en schreef zijn ‘gebrek aan begrip voor de worstelstrijd op leven en dood’ van ons volk toe aan zijn ‘politieke onverschilligheid’. Zo'n voor het abattoir ongeïnteresseerde de opdracht te geven tot het uitkramen van een opera over wat bij het abattoir vergeleken niet meer is dan een bloedneus, is een zaak van beleid. Dit beleid stupide noemen zou onverantwoordelijk vriendelijk zijn. Het is verdacht. Ziehier de strekking van mijn opmerkingen bij Martin korda dp. Maar zij waren te goedmoedig. Want men kon weten dat Badings niet onverschillig was tijdens de oorlog. Hij was politiek geïnteresseerd. Hij liep aan de kant van de vijand. Daarom is het beleid van het departement op dit stuk eigenlijk niet eens verdacht, het is vijandelijk. Badings' promotor op het departement heeft zich blootgegeven als vijfde kolonnist. Hij heeft Badings het plezier gedaan hem een reis naar de Ver. Staten aan te bieden als officiële nederlandse gedelegeerde, terwijl muzikanten die eens kommunisties waren niet met het Concertgebouworkest meemochten naar Amerika. Men zal willen zeggen, dat de komponist blijkbaar nog altijd lastig gevallen wordt door zijn ontrouw in de oorlogstijd. Dan liegt men, want B. heeft de wind rijkelijk meegehad. Maar nu is de maat vol. Men is overmoedig geworden.
Deze overmoed is óók de bron van alle ellende die prof. dr. G. Stuiveling zichzelf bezorgd heeft. Stuivelings gedrag in de oorlog was hoogst laakbaar. Ik volsta met hier over te nemen wat de hoofdredakteur van Vrij Nederland schreef in het nummer van 18 juni 1960: ‘Zelfs nu nog in zijn verklaring stelt Stuiveling de zaak wel wat al te onschuldig voor. Hij zegt: ‘In de zeventiende druk (van de Historische Schets van de Nederlandse Letter- | |
[pagina 194]
| |
kunde)... wordt bij meer schrijvers dan tevoren melding gemaakt van hun joodse afkomst.’ Het zou moeilijk zijn een meer onoprechte zin neer te schrijven. In de zestiende druk van het boek wordt ook wel eens vermeld dat een schrijver van joodse afkomst is, n.l. als het van belang is om zijn werk te begrijpen. Bovendien is het Stuiveling zelf die dit vermelden doet in de beruchte zeventiende druk. Hier volgen enkele voorbeelden. In de zestiende druk lezen we over Victor van Vriesland: ‘Geboren te Haarlem, bezocht het gymnasium enz.’ In de zeventiende druk, verschenen tijdens de bezetting: ‘Geboren te Haarlem uit een joods gezin, bezocht het gymnasium enz.’ Over Marianne Philips. In de zestiende druk: ‘Een bijzondere plaats verwierven de boeken van Marianne Philips.’ In de zeventiende druk: ‘Een bijzondere plaats verwierven de boeken van de joodse schrijfster Marianne Philips.’! Zo vergaat het alle joodse schrijvers. In een tijd dat zij dagelijks in levensgevaar waren wordt er in dit boekje op hun ras gewezen. Garmt Stuiveling heeft die gevaren wel beseft, hij heeft altans begrepen dat het beter was in een boek, dat tijdens de bezetting verscheen, niet al te veel mededelingen te doen als het hemzelf betreft. Ziehier wat er over hem in de zestiende druk staat: ‘Tot z'n 25ste jaar woonachtig in het noorden van Friesland; studeerde te Groningen Nederlands en promoveerde daar in 1934. Hij was van 1928 tot 1932 lid van de sdap; sindsdien partijloos. Na enige jaren, enz.’ En nu de zeventiende druk: ‘Tot z'n 25ste jaar woonachtig in het noorden van Friesland; studeerde te Groningen Nederlands. Na werkzaam enz.’ Het feit dat hij lid van de sdap is geweest, is verdwenen. Daar kan men vrede mee hebben, want in die jaren kon hem dat enkel nadeel brengen. Maar waarom moest hij dan vermelden dat Jef Last en Theun de Vries kommunist waren of waren geweest? En de rest. Stuiveling zegt nu dat | |
[pagina 195]
| |
hij in deze zware dagen heeft geleerd wie zijn vrienden zijn. Het lijkt ons dat iemand die zijn vrienden in de oorlog zo heeft behandeld, niet al te veel over vriendschap moet zeggen. Ik krijg er de tranen van in de ogen... van woede. Stuiveling is een man die zijn hele leven lang bezig blijft negens op zijn rapport te halen. De negen voor zijn perfektionisme, onder toezicht van de moordenaars, in de zeventiende druk van de Historische Schets, bleek na de oorlog een nul te zijn. Er is niemand geweest die Stuiveling om die nul bizonder lastig heeft willen vallen. Stuiveling mag karrière maken aan de amsterdamse universiteit en wij meesmuilen hoogstens. Hij mag voorde radio uitblinken, wij draaien wel een ander station aan. Ik geloof dat Stuiveling dit voelt, maar dáár is dan ook de grens van zijn sensiviteit. Hij zàl dat slechte cijfer wegwerken! En dan onderschat hij de grens van onze sensiviteit. De Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen wil een boek uitgeven voor de jeugd, een boek waarin de geest van het verzet zal moeten herleven. Zij vraagt - weet zij veel? - advies aan het bestuur van de Vereniging van Letterkundigen voor de samenstelling van een jury, want er zal een prijsvraag voor dit boek worden uitgeschreven. Het bestuur van de Vereniging van Letterkundigen, waarvan Stuiveling de voorzitter is, adviseert een jury waarvan o.a. Stuiveling lid is. Dat boek zal uitgerekend De Bezige Bij uitgeven. Nu ben ik toevallig voorzitter van deze coöperatieve uitgeverij; men zal dus misschien willen begrijpen dat ik nu wel iets móest doen. Dat Stuiveling mij gedwongen heeft, mijn ireniese houding in deze zaak op te geven neem ik hem kwalijk. Dat hij hierna een ‘verzetsgedicht’ in Toen, 1940-1945Ga naar voetnoot* heeft laten opnemen en daardoor wijlen prof. dr. J. Barents | |
[pagina 196]
| |
gedwongen heeft hem in Vrij Nederland à faire te nemen, bewijst dat hij niet toerekeningsvastbaar is.
In februari 1962 herleeft de kwestie-Stuiveling door een valse ‘practical joke’. Iemand stuurt over Stuiveling een bericht aan de leden van de Vereniging van Letterkundigen en ondertekent het met Stuiveling. Stuiveling schrijft daarop een stukje in De Haagse Post, dat op zijn eigen vonnis neerkomt. Dat vonnis wordt ten uitvoer gelegd. Maar zijn het Bakels, Borgers en Marja, die hem ten slotte afmaken in resp. De Haagse Post, Vrij Nederland en Propria Cures? Nee, het is Stuiveling zelf, in zijn werkelijk ongelooflijke antwoord aan Mr. Bakels. Stuiveling gaat naar de politie met een aanklacht over het valse stuk. Hij noemt een aantal namen van mensen die hij verdenkt en onder hen ben ik, want ik word gehoord door de politie. Dat neem ik de limonadedichter wel een beetje kwalijk, maar hij is, als de aanbrenger van joodse schrijvers bij de duitse bezetter, toch te diep in mijn verachting verzonken dan dat mij dit nog deert. Als schrijver heeft Stuiveling mij nooit één regel geïnteresseerd en zal hij mij nooit iets te zeggen kunnen hebben, dus naar de hel met die man. Mij boeit alleen nog het vraagstuk, waarom deze man kennelijk door de socialistiese dagbladpers gesteund wordt. Heeft het te maken met de Vorrink-doktrine, die van Nederland het Albanië van de nato gemaakt heeft, deze rake uitdrukking van Brugsma in Randstad 2? |
|