gooiden de vrouwen alle eetnappen van Olloque op de grond kapot. Toen begon een oorverdovend gekrijs. Het vuur werd zo hoog dat ze de omliggende hutten moesten beschermen, met kalebassen vol water. Axel had meegeholpen. Hij beschreef de hutten van het dorp. Hij herinnerde zich mooie aardewerkpotten. Hij herinnerde zich een mooie troon van houtsnijwerk in de vorm van een reusachtige schildpad. Hij herinnerde zich dat hem heerlijke bananen waren aangeboden, paars van kleur, en gerookte schildpadeieren. Hij was bijna bewusteloos geraakt toen het brandende lichaam plotseling begon te schokken met de benen. Daarbij stroomden de arme Olloque de tranen over de wangen.
‘Dat zal vet geweest zijn, uit zijn huid,’ merkte Monge op.
‘Gadverdikkeme, hou je mond, Monge,’ riep Tania, die Axels beschrijving al onsmakelijk genoeg vond.
‘O ja, nog iets,’ zei Axel. ‘Ik moest de groeten doen aan mijn moeder. Ze wisten niet dat die dood was. En ik moest hun stam aanbevelen aan onze god.’
Ze zwegen, tot dokter Hahn hem nog eens vroeg hoe hij dronken was geworden, maar dat wist Axel niet. Hij had maar heel weinig bier gedronken. Zijn vrienden waren trots op hem, en een beetje jaloers.
In het kamp heerste grote bedrijvigheid, want de expeditie ging vertrekken. Sjom Bok laadde haastig nog wat monsters zand in en brokken pegasse, een slijmerige veenachtige grondsoort.
De Corantijn was hier breder dan ooit. Het rivierschap was indrukwekkend. Ze hadden in lange tijd niet zo veel verschillende soorten bomen gezien als in het bos waar ze nu door voeren. De kleuren van de bloemen waren wilder. Waren de schitterende vogels die ze zagen opvliegen en neerduiken papegaaien? Ze konden het niet snel genoeg zien. Maar de grote blauwe vlinders, die zich met een onvoorstelbare rust voortbewogen over de stroom, konden ze goed volgen. Ook herkenden ze wilde eenden, altijd een paar bij elkaar, die vlogen alsof zij elkaar aanspoorden om haast te maken. Tania zag