niet meer dan veertig procent blank. Jullie hadden dus gelijk, er vandoor te gaan.’
Mani maakte een bliksemsnelle berekening en zei: ‘Dus de enige die u als helemaal blank ziet, is Axel. Reken maar uit.’
‘Natuurlijk zit er onder jouw overgrootouders in Portugal, Brazilië of Cayenne wel een gekleurd meisje,’ zei Monge.
‘Een Indiaanse?’ vroeg Tania.
‘Laten we het hopen!’ antwoordde Mani. ‘Ik zou er trots op zijn.
‘Je moet nergens trots op zijn,’ zei Axel kritisch. ‘En zeker niet op voorouders. Ik dacht dat wij filosofen waren. Vrijheid, gelijkheid en broederschap!’ Luidkeels antwoordden de andere drie: ‘Leve de republiek! Dood aan de tirannen!’
Sjom Bok zag het verbaasd aan. ‘Pruisen heeft een koning,’ merkte hij op, ‘zijne doorluchtige Majesteit Friedrich Wilhelm. Een tolerant man, hoor. Maar denk niet dat de Pruisen een keizer als Napoleon zouden dulden. Dat ligt niet in de aard van ons volk. Uitgesloten!’
‘Ik help het u hopen!’ zei dokter Hahn.
‘U, u bent door nieuwerwetse ideeën aangestoken!’ brulde Sjom Bok.
Tania begon smakelijk te lachen. ‘Nu het blijkt dat we geen ruzie hebben, moet u beiden die niet gaan maken!’ zei het meisje.
‘Naar bed, jullie,’ zei Sjom Bok.
‘Sir, ik kan toch nog niet slapen,’ zei Tania. ‘Ik zou graag nog iets over de Indianen horen.’
‘Nou, vooruit dan,’ zei Sjom Bok, die graag doorging met vertellen. ‘De Indianen zijn een heel bijzonder ras. Hun behoort Amerika toe, met recht en reden. Maar zij zijn door de Spanjaarden en de kerk uitgeroeid of tot slavernij gebracht. Ik weet waarover ik spreek. Een paar jaar geleden heb ik, bij het fort San Joaquim aan de Rio Branco, zo'n descimento, zo'n slavenexpeditie, zien terugkomen. Ze waren naar een Indiaans dorp geweest, vlak bij de grens met Guyana. De Brazilianen beslopen het dorp en wachtten tot het donker werd. Bij de eerste slaap van de Indianen overvielen ze hen terwijl ze hun