De stroom kwam gelukkig terug, nu breder. Ook werd het gesteente langzamerhand lager en daar groeiden weer struiken. Hier en daar was er zelfs gras.
‘Ik begrijp het niet,’ zei Axel. ‘Savanne kun je dit zeker niet noemen. Oerwoud al helemaal niet. Waar zijn wij? Hoe hoog zijn wij? De rivier die ons vanochtend in deze buurt gebracht heeft, moet toch van omhoog naar omlaag stromen. Waar ligt die hogere bodem dan? Is het die heuvel links?’
‘Misschien in het noorden,’ opperde Monge. ‘Zij zijn aan alle kanten ver genoeg weg, alles kan.’
Er was opeens ruimte.
‘Hier staan struiken en zelfs kleine bomen,’ betoogde Axel, ‘laten wij kamp maken.’
De anderen vonden het nog wat vroeg, maar Axel was ergens ongerust over.
‘Kijk eens, we hebben hier een vrij hoog punt. Het is nog vroeg. Je ziet het: vóór ons lijkt een aanzienlijke daling te komen. Wij kunnen eindeloos ver kijken. Waar ik wijs, moet ongeveer het zuidwesten zijn, maar ik zou van vijf uur af willen zien waar de zon precies ondergaat.’
‘Precies kunnen we dat niet.’
‘Nee. Wel ten naaste bij. En dat is voldoende. Het kan zijn dat wij het Amazonegebied naderen, hoewel ik dat niet geloof. Maar als dat zo is, dan kunnen wij beter proberen meer naar het noorden te buigen.’
‘Klets nou niet,’ zei Monge, ‘wij gaan waar een rivier loopt, want vis is het voornaamste dat ons in leven zal houden. Goed, als het moet, komen we dan maar bij die Rio Negro.’
‘Dan ben je in Brazilië. Daar hebben ze nog slavernij en een keizer.’
‘Ik bedoel niet dat wij ons bij een politiepost moeten aanmelden, dat weet jij heel goed. Maar wij móeten een rivier hebben. Buigt die naar het oosten of westen, dan zwenken wij mee. Als wij ver genoeg zijn, zoeken we het noorden weer op. Echt, we komen wel bij de Barbiesjes.’
De filosofen legden hun lasten af, zij maakten kamp en van vijf uur af werd de zon in de gaten gehouden door acht ge-