leuk. Tania nog het minst. Gelukkig gaf Axel een andere wending aan het gesprek.
‘Jullie hebben allemaal wel eens een plaatje van een olifant gezien, is het niet?’
‘Ik niet,’ zei Monge uit de hoogte, ‘maar toevallig ben ik wel de enige hier die weet wat een olifant is.’
‘Goed,’ vervolgde Axel vriendelijk, ‘ik heb er één keer een gezien. In Amsterdam. En weet je wat ik maar niet kan vergeten? De manier waarop de huid van dat geweldige dier plooit. Zijn vel maakt dat hij geen gek monster is. Hij hoort erbij...’
‘Waarbij?’ vroeg Mani.
‘Bij ons allemaal, stommerd!’ antwoordde Monge in Axels plaats. ‘De kleur mag een beetje verschillen,’ vervolgde hij, ‘maar wij hebben allemaal vel van dezelfde soort. Dat hebben vissen niet en vogels en slangen niet. En insekten helemaal niet. Maar de olifant wel.’
‘Bomen ook,’ viel Axel in. ‘Kijk eens naar deze kanjer; onderaan lijken zijn huidplooien ellen te wijd, maar zo'n twintig... nou, zeg twaalf voet hoog sluit het vel weer nauwer om de stam aan, en...’ Zij keken samen omhoog langs de geweldige stam. Tania was de eerste die de orchideeën zag. Zij had het gevoel dat zij na de fout van straks nu maar gauw weer met de groep mee moest doen en wees haar vrienden op een bos breed riet - leek het wel - dat zomaar op de eerste hoge zijarm groeide.
‘Op zo'n plek groeien soms bloemen zo mooi als je nog nooit gezien hebt,’ zei ze. ‘Daddy haalde er wel eens een uit, met zaden en zo.’
‘Hoe kwam hij in zo'n boom?’ vroeg er een.
‘Er zijn natuurlijk ook lager groeiende orchideeën,’ antwoordde Tania, maar Monge stelde, schattend omhoog kijkend, vast: ‘Dit is te doen.’ De anderen hoorden aan zijn stem dat hij Tania gelijk wilde geven omdat hij zo net zo ruw geweest was. Er ontstond nu tumult. ‘Wedden?’ ‘Ja, wedden.’ ‘Niet doen, joh!’ ‘Ben je gek.’ ‘Hoe wou je...?’ ‘Wedden, zei je toch?’
Niemand nam de uitnodiging aan. Zij laadden de rugkor-