spectie, waarvoor ook Tania haar laarzen weer uit moest doen, vond hij echter geen enkele zandvlo.
‘Er is iets dat mij niet bevalt,’ zei Tania. ‘Dat water is nou wel een grote meevaller, maar bij water horen zich toch dieren op te houden? Ik heb er niet een gezien.’
‘Ik heb, dacht ik, een sidderaal gezien,’ zei Monge vriendelijk.
‘Jij hoeft mij niet voor de gek te houden hoor. Maar zou het niet een idee zijn om nu de weg naar de rivier al een beetje te verkennen?’
Daar waren de anderen het niet mee eens. Zij vonden dat ze hier beter konden blijven om morgen helemaal fris weer op pad te gaan.
‘Het hoeveelste kamp is dit, Mani?’ vroegen ze aan de jongen die de belangrijkste gebeurtenissen in zijn hoofd zou bewaren en die aangeboden had de kalender bij te houden. Hij dacht even na en kwam er niet helemaal uit. Laten wij maar zeggen: ‘Kamp zoveel,’ zei hij ten slotte, ‘morgen ben ik weer fris en weet ik het allemaal wel weer.’ Daaruit bleek, vonden de anderen, dat hij inderdaad nog niet helemaal de oude was.
De volgende dag begonnen ze langs het watertje te lopen. Ze volgden het voorbij de kom waar de sidderaal in de diepte was verdwenen.
‘Als ze hier nog ooit een plantage aanleggen, kunnen ze die noemen Tania's bad,’ zei Mani. Hij bracht er een vrolijke stemming in met zijn verhalen over het ontstaan van allerlei plantagenamen in Suriname, zoals Sara's lust, De worsteling Jacobs, De hoer Helena en Den Nijd Ten Spijt. Niet dat ze hem in alles geloofden, maar zij wisten allang dat volstrekte geloofwaardigheid niet noodzakelijk was voor een mooi verhaal. Integendeel, als je een geschiedenis tot in elk onderdeel waarheidsgetrouw probeert te vertellen, zul je toch gemakkelijk ergens een vergissing maken en als die ontdekt wordt, wat altijd mogelijk is, zal je hele verhaal als verzonnen worden beschouwd.
Intussen verdween het waterstroompje plotseling weer in