Hoofdstuk 12
De ziekenboeg in het oerwoud
De volgende ochtend leek Mani weer opgeknapt, maar toen hij ging staan zwaaide hij op zijn benen. Zij namen nu een voorzichtig besluit. In de buurt hadden zij goede plaatsen voor een hut gezien: vaste grond, genoeg opgroeiend hout om niet op te vallen als er ooit iemand deze kant op kwam - wat ze overigens niet verwachtten.
Zij gingen meteen aan de slag. Mani zat erbij. Hij was wat afwezig, had een rode kleur, zweette erg en klaagde over hoofdpijn. Zodra de eerste hangmat hing, brachten zijn vrienden hem daarheen en hielpen hem erin.
‘Eerst water voor Mani zoeken,’ riep Monge, ‘straks verder bouwen.’
‘We hebben nog wat water,’ meende Tania, ‘kun jij niet beter wat tegen de koorts gaan zoeken?’
Monge vond op een drassige plek, ver weg, inderdaad een boom die hem vervulde met vreugde. Hij had er kleine grijsgroene langwerpige bladeren van geplukt. Die waren ze nu aan het vermorzelen in de kom, met maar een paar druppels water, tot er een soort brij ontstond.
‘Dit moet het doen,’ zei de jonge zwarte dokter blij toen het papje klaar was.
‘Anders mijn vruchten wel,’ verklaarde Tania, die een citrusachtig boompje gevonden had dat, naar zij meenden, bewees dat hier ooit mensen hadden gewoond. Het had kleine grasgroene vruchten, maar toen zij die opengesneden hadden en de helften uitknepen, wisten zij dat zij inderdaad geluk hadden gehad. Citroenen! Klein, maar een soort citroenen! Samen hielden zij de warme en nu geweldig zwetende Mani overeind en lieten hem hun door persen en stampen verkregen vrucht-en bladmoes innemen. Ze hoopten dat hun ziekenverzorging hiermee op peil was.