‘Rechtop zitten,’ zei Monge, ‘je kin omhoog en naar achteren trekken. Nog rechterop zitten! Je achterhoofd als het ware omhoog brengen met je kin naar achteren.’
‘Waar heb je dat blad zo gauw gezien?’ vroeg Mani op een bescheiden, goedmakerig toontje. Monge antwoordde niet. Iedereen zweeg een paar minuten.
Toen bleek dat het bloeden was opgehouden, vroeg Tania: ‘Kunnen we verder gaan?’ Het was net alsof haar stem een beetje bedroefd was, maar ook weer niet zo heel erg.
‘Jawel,’ zei Monge, ‘doe dat blad er maar uit, Axel.’ Daarna stelde hij zich aan het hoofd van de kleine patrouille en zette de tocht voort. Iedereen droeg wat hij moest dragen, gedurende lange tijd sprak niemand. Bij de volgende korte rust was er nog geen woord gezegd. Toen Axel zich even ging afzonderen om een plas te doen, kon Mani de stilte kennelijk niet langer verdragen.
‘Ik hoop maar dat Axels neusbloeden echt over is,’ zei hij met een bezorgde stem.
‘Dat zit wel goed,’ was Monges antwoord. ‘Maar ik zie dat jouw ene oog een hele mooie kleur gaat krijgen. Dat zal langer duren.’
‘Nou,’ antwoordde Mani, ‘het spijt me, maar ik ben toch blij dat bewezen is dat ik niet bang ben.’
‘Jij bent wel bang,’ gaf Monge hem vaderlijk terug.
‘Waar ben ik dan bang voor?!’ riep Mani.
‘Jij bent er bang voor om bang te zijn.’ Monges toon was nu behalve vaderlijk ook een klein beetje plagend.
‘Stil, Axel komt terug,’ zei Tania effen.
Zij moesten nu heel zuinig zijn met wat er nog in de veldflessen zat, maar gelukkig vertoonde zich na een paar uren een smal watertje tussen de begroeiing.
‘Jongens, wassen!’ commandeerde Tania.
Ze legden hun lasten neer en gingen gehoorzaam op het stroompje af. Mani mompelde ondertussen iets tegen Axel. Hij bekeek de helderheid van het water, dat hier merkwaardig genoeg over een rotsbodem liep die niet dieper dan een voet onder de grond van het bos bleek te liggen. Monge meende