‘Ach, wat zeg ik,’ zei Hoef, die scherp geluisterd had, ‘ik bedoel, wij zijn allebei lid van de kamer voor letterkunde.’
‘Het spijt me, maar daar zit mijn oom helemaal niet in. U zult trouwens de beroemde neef van mijn vader bedoelen, maar die woont in Amsterdam. Hier is geen Da Costa die aan letterkunde doet, dat weet ik zeker.’
‘Natuurlijk, ik ben in de war, ik dacht aan Isaac da Costa. Ik ben namelijk zelf dichter en behoor ook tot het oude volk,’ zei Hoef vriendelijk.
‘Ik heb anders het idee dat ik u van de kathedraal ken,’ antwoordde Axel nu. ‘En u mij misschien. Daarom begon u over de Heilige Maagd toen u mij zag.’
‘Luister eens hier, beste jonge mensen,’ sprak Hoef, die zich daar op die steenrug aan het water als een redenaar opstelde, ‘godsdienst is godsdienst, waar of niet? Er is maar één god!’
‘Dat lijkt onze club nu juist een grote vraag,’ zei Mani, ‘wij hebben daar nu al wel een jaar over vergaderd.’
‘Genoeg gepraat,’ zei Tania, ‘en genoeg gelogen, we zetten geen thee. Wij gaan Kor uitpakken en de boel naar boven brengen. Jullie drieën gaan de soela op om een weg te zoeken en een plaats te vinden waar we Kor weer kunnen inladen en afvaren. Axel houdt het geweer bij zich. Ik zit achter deze leugenaar hier met mijn klewang in de hand. Ik kap hem als hij lastig wordt. Laten we zeggen dat jullie niet later dan over een uur terug zijn.’
‘Kijk eens aan, de “Indiaan” is een meid!’ sneerde de leugenaar. Maar Tania ging vlak achter hem zitten en prikte hem met de punt van haar klewang eventjes in zijn nek, waarna hij doodstil bleef zitten.
De jongens waren binnen een half uur terug. Zij hadden ge- zien waar ze de lege Kor omhoog moesten sjorren en op welke plek ze de lading weer konden inpakken. Nu moest de korjaal ontladen worden. Zij liepen een paar keer op en neer, het was geen grote afstand maar toch vermoeiend genoeg. Axel had het in beslag genomen geweer ergens bij de nieuwe afvaartplaats verborgen, met hun eigen Brunswick. Abonni verstopte zijn speer daar, want zij hadden hun beide handen nodig. Zij