‘Wacht even, jij gaat wèl dood, jij gaat óók dood, maar anders dan de meeste anderen.’
‘De meerderheid van de bevolking van de aarde kent het christelijke geloof niet, laat staan dat zij het zou aanhangen als zij het christendom en het verschijnsel christen wèl kende, maar jij, christen, gaat eerst even dood, om dan verder eeuwig en gelukzalig te leven. Altans als je dat gelooft.’
‘En als ik het niet geloof?’
‘Dan niet.’
‘Als ik het nu niet kàn geloven, dan zal ik na de dood dus niet verder leven?’
‘Hoho, dat heb ik niet gezegd. Je zult wèl verder leven, maar op zo'n pijnlijke, rampzalige manier dat je zult roepen: bergen, bedelf mij! vlammen, verteer mij! Maar dat zal dan voor dovemansoren gesmeekt zijn.’
‘Er klinkt een voldoening in je stem die mij niet bevalt, maar terzake: ik heb god dus lief omdat hij mij na mijn dood redt van een eeuwig leven in de hel. Hij zal...’
‘Wacht even, hij redt...’
‘...laat mij uitspreken alstjeblieft! Hij zal dat doen als ik geloof dat hij het doen zal. Weet je waarom jij begon te geloven? Omdat je al geloofde. Vergeet niet wat Pascal gezegd heeft: Jij zou mij niet zoeken als je mij niet al gevonden had.’
‘...wacht even, hij redt je niet na je dood, hij heeft het nu al gedaan. Dat moet je alleen nog maar even geloven om het voor straks effektief te maken, wat zeg ik, “voor straks”? Als je gelooft, krijg je nu al een voorschot van geluk, je bent buiten jezelf van Grote Vreugde, je neemt de klewang vast in de hand en onder het roepen van “Manissee! Eén hoeraatje voor de Here Jezus!” klief je de koppen van opstandige inlanders en roden! Welk een vreugde! Is God soms niet iemand om lief te hebben?!’