Jodenvervolging (Assen, 1974). ‘De sekretarissen-generaal hadden de joden als staatsburgers laten vallen’ (Sijes, blz. 141).
Over de burgemeesters wil ik helemaal niet spreken. Voor zover zij hun medewerking aan de jodenvervolging hebben verleend, hadden zij na de oorlog doodgeschoten moeten worden. De enkelen die ik met name noem, waren getuigende landverraders, nsb'ers.
Maar de Joodse Raad? Dat waren toch joden? Zo, waren dat joden? Laten wij eens zien. De duitsers hebben hun nederlandse ‘Judenrat’ op 13 februari 1941 ingesteld. Sijes (blz. 137): ‘...vastgesteld kan worden dat de eerste daad van de Joodse Raad het verhinderen van het straatverzet der joden beoogde. Men zou er de situatie toch alleen maar mee verscherpen en “de overheid” zou “onvermijdelijk strenge maatregelen” nemen, zo luidde het advies. De juistheid van deze bewering behoeft men niet te ontkennen, maar wel dient de aandacht gevestigd te worden op het feit, dat de adviezen van de Joodse Raad altijd de strekking hadden om “orde en rust” te handhaven, hetgeen onder de toenmalige omstandigheden noodzakelijk leiden moest tot toegeven, tot bukken. Deze politieke mentaliteit heeft er mede toe geleid, dat ook de wil tot verzet bij joden, voor zover aanwezig, werd verstikt; we kunnen achteraf wel zeggen: in de kiem werd gesmoord.
Door hun maatschappelijke functies, hun carrière alsmede hun vooraanstaande positie in de joodse gemeenschap voelden de leden van de Judenrat zich onder de toen heersende omstandigheden ook de aangewezen leiders van het nederlandse jodendom, wat men daaronder ook moge verstaan. Zij werden als zodanig ook wel ten dele erkend en geaccepteerd. Trouwens, hoe zouden de tegenstanders tot uiting moeten brengen geen, of een Judenrat van andere samenstelling, te willen? Zo kon het geschieden dat de leiding van de Joodse Raad, die in generlei opzicht een weerspiegeling was van de sociale en politieke structuur van de nederlandse joden, met de duitsers afspraken kon maken of overeenkomsten sluiten, die bindend voor alle joden waren.’