55. Een kopje koffie in de kantine.
Vanmorgen heb ik een ernstig gesprek met een van mijn twee katten gehad. Het bleek dat het goed nodig was ook. Terwijl de andere kater, Njoemi, een vrolijk leven leidt, veel op stap in de duinen is en vogels vangt - nog geen konijnen, zoals zijn voorganger Moem - komt Bas niet veel verder dan vlak voor de voordeur, als hij al es buiten is. Hij is ook te aanhalig, te gehecht aan mensen. Hij heeft niet het karakter van een kat, laat staan van een kater en, terwijl hij even onversneden is als Njoemi, zit hij niet achter de wijven aan.
Ik zal je een voorbeeld geven van zijn nuffige gedrag. Gisteren had Njoemi weer een muis gevangen. Hij had hem doormidden gebeten en maar voor vijftig procent opgegeten, zodat ik twee delen vond, waarvan één met een lange muizestaart, in wat troep en een paar druppels bloed op mijn nieuwe vloerbedekking. Als zoiets gebeurt neem ik meestal een stukje toiletpapier, raap de resten stoffelijk omhulsel op en spoel het zaakje door. Deze keer legde ik de fragmenten overschot van de muis op voedertijd in het kattebakje. Nou moet je beiden zien. Bas deinst verschrikt terug. Hij kijkt mij aan alsof ik gek ben, altans geen heer. Njoemi daarentegen vreet de rest van de muis op alsof er kittekat in het bakje gedaan is. Dat vind ik redelijk. En Bas z'n houding bevalt mij niet. Bas heette trouwens vroeger Jouke, maar mijn vrouw noemt de katten altijd anders dan ze heten, zo ging ze Jouke Bas noemen en heet Njoemi bij haar Boem, wat nergens op slaat. Maar goed. Ik zei onder het aankleden - want dan loopt hij altijd om mijn benen - Bas, luister es, wat is er met jou aan de hand, je bent geen gewone kater.