Als je mij vraagt, wisten zij allang wat onze boodschap was. Vanzelfsprekend was het eerste: ‘Waarom? Hoezo?’ Gelukkig kende Van Amerongen de zaak veel beter dan ik, en hij kon vragen wat nou het zo ernstig strafwaardige in de geschriften van de veroordeelden geweest was. Na een paar wedervragen en wat heen en weer gepraat ging de heer Rudenko er eens goed voor zitten. Hij citeerde uit het hoofd een niet gering aantal geïnkrimineerde passages. Ik meen van Sinjavski. Een aangrijpende blasfemie over Lenin was een van de punten: ‘Wat zou men er bij u van zeggen als iemand zo over de Heilige Maria zou schrijven? Het volk zou de man lynchen. En omdat dat niet de respons is die een beschaafd land op prijs zou stellen, treedt de staat op, behoort de staat namens het volk op te treden. Bij jullie even goed!’
Wij legden uit dat bij ons smalende godslastering een misdrijf is, maar dat er heel weinig vervolgingen plaatsvonden, waar dan nog vaak vrijspraak in viel. Ik vertelde het verhaal van wat iemand overkomen was voor wie ik mij zelf nog had ingespannen, wat die had durven schrijven en hoe goed dat afgelopen was.
‘Lastering van de koningin dan!’
‘Ach, het zou strafbaar zijn, maar het komt nauwelijks voor en dan nog bedenkt het openbaar ministerie zich twee keer voordat het een professionele letterkundige voor de rechter daagt.’ Bovendien, haastte Martin zich daar aan toe te voegen, als er straf zou volgen, zou die niet zwaarder zijn dan vier weken of zo. Dat schudde hij wel uit zijn mouw, maar die zeven jaar in Moskou sloegen inderdaad op niets.
‘Maar dan dit geval,’ zei de prokureur-generaal en hij droeg kennelijk letterlijk uit het hoofd een passage voor waarin de romanfiguur van een van de twee schrijvers voor de muur van het Kreml staat en overpeinst, zo iets als: ‘Had ik nu maar een handgranaat, ik zou hem over de muur gooien tussen die troep misselijke burokraten in!’
Dit vond ik eerlijk gezegd wel een hele harde. Ik verwenste