Sinjavski!’ Ik antwoordde dat ik wel gelezen had dat de beide russiese schrijvers tot vrijheidstraffen veroordeeld waren, maar dat ik de zaak waar het om ging niet kende en dat ik geen letter van het werk van beide veroordeelden had gelezen. ‘Niettemin,’ voegde ik er aan toe, ‘ben ik ongezien tot veel bereid voor schrijvers. Bezorg jij me voordat ik wegga dan maar wat informatie en vooral natuurlijk de geschriften, minstens één boek van ieder van de twee veroordeelden, als ze bestaan in een taal die ik begrijp, dan zal ik die in het vliegtuig snel gaan lezen.’ Hij antwoordde dat ik mij direkt met Karel van het Reve in verbinding moest stellen. Ik zei dat dat de laatste man was met wie ik hierover hoefde te spreken; nee, zo gemakkelijk was hij er niet van af. Goed, goed, hij zou voor een en ander zorgen.
Op de ochtend van mijn vertrek kwam zijn medewerker, die later zijn opvolger werd, in Noordwijk aanfietsen met informatie. Niet de beloofde. Het was de lichtdruk van een beperkt artikel over de kwestie dat in Vrij Nederland had gestaan. In het vliegtuig leerde ik daar iets uit aangaande de overwegingen van het gerechtshof. Nog nooit ben ik voor een zaak - als je dit nog een ‘zaak’ kunt noemen - opgegaan met zulke schamele gegevens, met deze ene fotokopie, zonder een letter te hebben gelezen van de geïnkrimineerde boeken. Ik zal straks vertellen waaraan ik, vol goede moed, besloot mijn pleidooi op te hangen.