10. Toe, jongens, weest niet wreed!
‘Het is verboden een wapen bij zich te hebben...’
Wapenwet.
Zeg, heb j' er wel eens even over nagedacht,
Dat woorden, lachjes, blikken, kunnen wonden - dooden?
Geen wet heeft 't dragen van dat wapentuig verboden,
En 't heeft toch al zoo heel veel wonden toegebracht,
Want 't wreede woord is van je lippen, vóór je 't weet:
Toe, jongens, weest niet wreed!
Je makkers noemen je zoo gauw een ruize-kei.
Geen kunst, ze te vermaken met je grove grappen,
Als 't je niet deert den stumper op het hart te trappen;
Zie, ieder juicht je toe, en lacht - behalve hij!
Kijk naar zijn droeven blik, en zie wat je misdeed -
Toe, jongens, weest niet wreed!
| |
Jij, vluggert, die zoo makkelijk je lessen leert,
Bedwing je, smoor dien harden hoonlach, jonge spotter,
Als daar een zwakke broeder, in beangst gestotter,
Blijft steken in zijn les, zoo moeizaam bestudeerd,
Waarop hij heeft gezwoegd, met tranen en met zweet -
Toe, jongens, weest niet wreed!
Jouw pak - Papa betaalde 't! - is volmaakt van snit.
Maar moet je nu je buurman, d' armen drommel, plagen,
Omdat ie d' oude plunje van zijn broer moet dragen?
Doe net of je niet ziet, dat 't ding hem leelijk zit;
Hij ging heusch graag precies zoo fijn als jij gekleed!
Toe, jongens, weest niet wreed!
Bespot hem niet, ‘die neus,’ ‘die kromme,’ of ‘die bult,’
Dankt God, dat gij zoo welgemaakt zijt, slanke knapen;
Weest er niet trotsch op! G' hebt u zelf niet zoo geschapen!
Dat hij niet mooier is, is niet zijn eigen schuld.
Kom, maakt, dat hij het eens een oogenblik vergeet!
Toe, jongens, weest niet wreed!
‘Die katjang!’ - O, ik weet, je meent het niet zoo kwaad,
Maar stel je nu eens voor, dat jij zoo was geboren,
Zou jij daar dan graag elken, elken dag van hooren?
Denk hier eens aan, en - wedden, dat je 't voortaan laat?
Er zijn toch leuke jongensnamen bij de vleet!
Toe, jongens, weest niet wreed!
‘Die rooie’ gaf wel graag een stukje van zijn pink,
Om zijn pruik voor jouw blonden krullebol te ruilen,
En eenzaam ligt hij 's nachts misschien in bed te huilen;
Hij hield zich overdag zoo kranig en zoo flink,
Maar als hij 's heel alleen is met zijn stille leed......
Toe, jongens, weest niet wreed!
Je bent nog jong. De zonne schijnt, de lente lacht,
Je speelt een vroolijk spel in tien of twaalf bedrijven;
Kom, laat dat stuk voor allemaal een blijspel blijven!
Wie weet wat jou, of d' andren, in de wereld wacht?
Daar 's meen'ge droeve rol in 't Spel, dat 't Leven heet......
Toe, jongens, weest niet wreed!
|
|