Ruize-rijmen(1922)– Charivarius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 6. Kachel-mijmerij. Goddank! ik heb 'm eindelijk teruggekregen, De ouderwetsche kachel van mijn prille jeugd; 'k Heb overal gezocht, op markten en in stegen: Daar staat ie nu, en vult mijn hart met stille vreugd. 't Is nog zoo'n echte oude kachel, met dat lofwerk, Een gat van boven, voor een keteltje bestemd, Wat bloemen, blaren, koppen, krullen, - alles grof werk - En binnenin een schuivend deurtje, dat wat klemt. Wees welkom, zwarte vriend! Wij zullen samen praten. Gij zult mij spreken van den goeden, ouden tijd, Van 't leven zooals 't was, toen w' om de kachel zaten, Van huiselijk geluk en van gezelligheid. [pagina 259] [p. 259] Vulkachel! denk maar niet, dat j' ooit weer hier geduld wordt, Jij komt 'r niet meer in. Geëindigd is je rijk, Prozaïsch meubel! bak, die door de meid gevuld wordt! Trots al je warmte, koud, phosphoriseerend lijk! Al heet zoo'n vulmachien: ‘egale warmte gevend,’ Al brandt mijn kachel soms een beetje minder goed - Jij bent geen dood stuk staal, mijn kachel, jij bent levend; Daar zit wat ziel in jou, wat geest, en wat gemoed. Wat heb ik dikwijls, in mijn verre kinderjaren Den tijd verdroomend, als een kind - en mensch - dat doet, Door 't reetj' in 't rosse, laaie lichthuis zitten staren, Mij wilde phantasieën toovrend uit den gloed! Ik wist toen nog zoo niets van 't wonderlijke leven, 't Was één mysterie, warlend door mijn kinderbrein, Een moeilijk, lang verhaal, in vreemde spraak geschreven, Een mooi-vermoed tableau, daar achter 't toe-gordijn...... 'k Zit peinzend met de pook in 't kolenvuur te wiebelen, En menige herin'ring heb 'k weer opgepookt; Nu voel ik wel iets vochtigs in mijn ooghoek kriebelen...... Is 't de Herin'ring, of is 't dat de kachel rookt? Vorige Volgende