De Revue der Sporten bevat een sportief gesteld artikel van ‘Bob’ over mijn Rijm ‘Lof der Zotheid, I’, waarin Bob toont het niet in alle opzichten met mij eens te zijn. Belangrijk is alleen wat hij van Querido aanhaalt: ‘Natuurlijk zullen nathalzige of koelecynische spotters, op hun duim kluivend, wat zure scherts verbrassen, als ze lezen, dat biljartspel lyrische aandoeningen kan suggereeren.’
Voorheen
Mijn Annie, dat beeldig bekoorlijke kind,
De roos in de gaarde mijns levens,
Die 'k jaren lang vurig en trouw heb bemind,
Is zacht en gewillig, vergevensgezind,
En, iets dat men zelden bij vrouwen meer vindt,
Z' is tamelijk degelijk tevens.
Ze poedert en verft zich een beetje, da's waar,
Maar zoo, dat je 't haast niet kunt merken;
Ze draagt ook wat vulling (niet veel) in het haar,
En eenige tandjes, niet meer dan een paar,
Die zijn van den tandarts - volstrekt geen bezwaar!
Dat kan slechts haar schoonheid versterken.
Dus is ze naar geest en naar lichaam volmaakt?
Neen. Aarzelend zeg 'k het, en schuchter,
Haar ontbreekt - z' is als 't vuur dat wel smeult maar niet blaakt -