27. Lof der zotheid. I.
Gerijmd na de Amsterdamsche uiting van biljartrazernij.
O, menschen, wordt wijs! Komt tot inkeer! Houdt op!
Bezint u! Niet verder, gij dwazen!
Staat de wereld dan nog niet genoeg op z'n kop?
Laat af van je tieren en razen!
De Kunst telt maar weinig, de Wetenschap niets,
Die kost is te zwaar voor de magen,
De held van den dag is de ploert op de fiets -
Lees de motorfietswedstrijd-verslagen!
De god dezer eeuw is de schop-maniak.
Van den nimbus der grootheid omgeven,
Maar iedere schouwburg-affaire staat zwak,
En rekt met een staatsfooi het leven.
De hero des volks is de bloedneusproleet,
Hoe soo'n bruut van de Glorie omstraald wordt!
Daar wordt een fortuin aan zoo'n beestmensch besteed,
Maar vraagt niet, hoe een schrijver betaald wordt!
De schrijver, de schilder, de vorst van den Geest,
Zij, die scheppen, voor vele geslachten,
Het spook van 't Gebrek houdt hen stadig bevreesd,
En vervolgt hen in slaaplooze nachten.
De bladen besteden een regel aan Kunst,
Maar aan sport-gelal vele kolommen,
Want anders verliest d' onderneming de gunst
Van de sport-overdrijvende stommen.
Een kroegvlerk, die handig biliart heeft geleerd,
Wordt bejuicht en bebruld door die gekken,
Verheerlijkt, bekranst, als een koning vereerd,
En het schuim staat het vee op d'r bekken!
Ziehier nog een voorwerp voor 't vaderlandsch vuur,
Waar de vlammen der geestdrift in flikkeren,
'k Voorspel je, we krijgen hem nog op den duur;
De Wereldkampioen in het Knikkeren!
Krankzinnige huldigers-horde, houdt op!
Juichers, kransers, fanfare-malloten!
Al krijg 'k van die knokkers misschien op mijn kop,
Ik verklaar je voor ras-idioten!
|
|