Ruize-rijmen(1922)– Charivarius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 21. Het eene merkwaardige. Ik merk tegenwoordig - ik weet niet hoe 't komt - Dat ik m' over haast niets meer verwonder; Ik denk dat mijn voelhorens af zijn gestompt, Ik vind bijna niets meer bijzonder. Inventies, bijvoorbeeld, op ieder gebied, Die elkaar met een vaartje verdringen, Ik lees er wel van, maar ze boeien me niet, En ik kan er geen geeuw bij bedwingen. Het achturenarbeidsdagswetsphenomeen - Zelfs dàt kan mijn aandacht niet trekken, Geen interpellatie, geen voorstel - niet één Vermag m' uit mijn stupor te wekken. Ik kijk van geen stuk zonder stijlfouten op, Of zonder gemeenplaats, dat is me Geen oorzaak van schrik; noch een geestige mop, Of een brief zonder één germanisme. Een eenvoudig geschreven verhaal in een boek, Een liefdedicht zonder verdwazing, Een leesbaar verslag van een vorstenbezoek, Vervult me niet meer met verbazing. [pagina 228] [p. 228] Geen Duitsche onthullingen schokken me meer...... Van Erzberger...... of zijn trawanten...... Prins Max...... of hoe heeten die kerels ook weer...... Ik k.k.knikkebol...... over...... m'n kranten. Het sensationeele dat trekt mij niet aan Van een tocht naar het front van den Yser; Ik gaap als ik lees dat er weer een wil gaan Als ‘zitredacteur’ voor den keizer. De vliegersverhalen, hóé vreemd, hóé geducht, Ik wil ze graag all'maal gelooven, Maar hoor ik het motorgeronk in de lucht, Dan kijk ik niet eens meer naar boven. Neen, 'k weet maar één wonder. Dat wonder is dit: - Daar zou zelfs mijn sloomheid voor wijken - Een auto, waar 'n heer of 'n dame in zit, Ik zweer je, dáár kom 'k 's naar kijken! Vorige Volgende