Ruize-rijmen(1922)– Charivarius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 20. Gemakkelijke bijverdienste. Nu flitse 't vuur mij uit de pen, En vlamme fel in 't duister! 'k Bezweer je, dat ik giftig ben, Dus hou je vast, en luister. - U treft de banvloek van mijn vaers, - Jood, atheïst of Christen! - U, vloekbaar ras van moordenaars, U, automobilisten! - Dat rijdt en rent en race't en raast, Als ten Walpurgisfeeste; Die dwazen hebben altijd haast, Wie 't minst te doen heeft, 't meeste! Zij letten op geen zonneschijn, Of 't groen van beemd en dreven, Om 't gauwst in 't volgend dorp te zijn, Dat is hun eenig streven. - De stille burger, wandlend, kalm, Langs 't veld, waar d'aren golven, Wordt plots bedwelmd door weeën walm, En onder stof bedolven. - Vrij zijn zij in hun dol bedrijf, Dat spot met alle regels; Weg, wandlaar! Berg u 't veege lijf Voor tierend' auto-vlegels! - Wat deert hun 't lot van d'evenmensch? Wat duizend' ongelukken? [pagina 227] [p. 227] Hard, hard! te gaan, dat is hun wensch, Waar 't menschdom voor moet bukken. Geen enkle tak van arbeid bloeit In nuttigere zaken; Ons kapitaal wordt stom verknoeid Om tuf-spul van te maken. De wegen-toestand wordt barbaarsch, O, bende booze geesten! De weg is voor de wandelaars, En niet voor wilde beesten! - Neen, strenge rechter, 'k vrees u niet, Gevangenis, ik tart je...... En elk, die op een auto schiet, Die krijgt van mij een kwartje! Vorige Volgende