| |
| |
| |
14. De oweeërs krijgen les.
Monoloog.
‘Heer van goeden huize biedt zich aan tot het seven van onderricht in goede manieren en beschaafde uitdrukkingen.’ - Adv. Hbl.
Personen: |
Driekus Bokkum, Oweeër. |
|
Bet Bokkum-Augurk, zijne echtgenoote. |
|
Jhr. van Hoogenhuijze tot Lagerwal, leeraar. |
(Kamer. Links haard, waarvoor tafeltje met theegoed, en stoelen. Deur links voor. Kamerschut in hoek rechts achter. De leeraar neemt achtereenvolgens een schaal met taartjes en trommeltje met koekjes, en een luxedoos met bonbons uit een kast rechts, en zegt onder 't loopen:)
Ik krijg straks oweeërs hier, dames en heeren;
Die komen bij mij om manieren te leeren. (Zet neer)
Ziezoo. Hier de koekjes - de taartschotel daar.
(Schuift fauteuil naar haard) Hier deze fauteuil is voor hem; die voor haar.
En deze bonbons (bekijkt ze goed)...... dat's zulk moeilijk eten,
Dat 't stelletje daar wel geen raad mee zal weten!
Enfin, das juist goed: dan heb ik wat te doen.
Ja (bedenkelijk knikkend) doornig en steil is het pad naar 't fatsoen!
(Kijkt nog even of alles in orde is, en zegt dan, nadenkend, hand aan kin:)
Maar...... ze zijn zoo verlegen, natuurlijk, als kindren......
Dus al dat publiek daar...... dat zal ze wel hindren......
(Voetstappen buiten) O, wacht... ik geloof, dat ik daar al iets hoor!
(Vlug) Ik weet wat: ik zet er dat kamerschut voor!
(Zet vlug 't schut zoo, dat hij alléén zichtbaar blijft, en spreekt verder staande, profiel; loopt eerst naar de deur:)
‘Dag mevrouw, dag meneer! Welkom hier. Komt u binnen. -
Nee, nee, mevrouw eerst - nog maar even beginnen. -
Uw hoed af, meneer! - Nee, houdt u 'm maar op. -
Kalm loopen, en niet in zoo'n woesten galop. -
Wàt zie ik? Een eindje sigaar? Nee, dat gaat niet;
Kom, kom, dat u dat uit uzelf niet op straat liet!
Gooi 't nu maar zoo ongemerkt weg in den haard. -
Gaat zitten. Hier knus in het hoekje geschaard. -
Me lieve mevrouwtje! Kom, wees u nou wijzer:
Dat voetje terug! Nee, nee - niet aan dat ijzer!
| |
| |
Waarom dat niet buit' aan de schrapper geschrapt?
Maar kijk liever uit, dat u nergens in trapt! -
Nee, nee, meneer, laat u z' in godsnaam maar loopen,
Hier niet - u kunt straks wat insektpoeder koopen.
Men zegt ‘transpireeren,’ mevrouw - als men 't zegt!
Want voor een gesprek leent zich 't onderwerp slecht. -
Glimlachen, mevrouw! Desnoods lachen - nóóit proesten! -
Meneer!!!...... Dàn tenminste gelijk even hoesten!
Neen, dat is een aschbakje - geen kwispeldoor, -
Nee, mevrouw, daar gebruikt men zijn vingers niet voor,
Nee, zelfs niet met 't lepeltje...... al lijkt het u vitten,
De suiker-rest moet u d'r in laten zitten. -
't Is heet, maar 'k wou dat u dat blazen wat liet. -
Mevrouw, drink uit 't kopje - uit 't schoteltje niet.
Meneer, wees zoo goed, niet aan alles te ruiken. -
Och mevrouw, wil u even uw zakdoek gebruiken?
U leert vlug, meneer: 'k zag, u deed het daar gauw,
Maar denk in 't vervolg d'r om: niet met uw mouw. -
't Is waar, 't is wat warm; ik zag 't aan uw gezicht;
Maar m'n beste mevrouw, uw japon moet weer dicht. -
Eén stoel per persoon, meneer; weg met die beenen! -
Ja zeker, mevrouw, u draagt prachtige steenen,
En paarlen, robijnen - ja, allemaal echt,
Maar had u er nou niet de prijs van gezegd!
Pardon, waarde heer, heusch, hier wil toch niets groeien,
U hoeft, als u niest, niet den grond te besproeien. -
Mevrouw, hand ervoor; 't best is, dat u 't vermijdt;
En zeker 'n duim of drie vier minder wijd! -
Recht op, beiden! 'k Dacht dat u zóó wou gaan duiken! -
Tabak, meneer, enkel voor rooken gebruiken!
Heel lekker, misschien, maar hij moet uit uw mond.
Maar afleeren, hoor! Nee, nu niet op den grond!
Wel zonde, hè? 't Was net zoo'n lekkere, versche -
Nee, mevrouw, nee! zóó neemt m' uit 'n ben 'n hand kerse',
Maar koekjes die neemt men maar één-tegelijk,
En houd wat u beet hebt, zoo in uw bereik. -
Die roomtaartjes schijnen u wel te bekoren,
Maar niet met die room zoo tot over uw ooren!
Voorzichtig zoo'n hap! Niet te gauw! Niet te gauw!
Uw vingers afvegen - niet likken, mevrouw! -
Die melkkan, hoe vreemd het u ook moge klinken,
Dient om uit te schenken - niet om uit te drinken. -
Niet hier doen, uw nagels! - Uw mond is te vol! -
| |
| |
Hu! Meneer, hebt u wel eens gehoord van Odol?! -
Fruits glacés, mevrouw, ja. Maar u doet me weer schrikken,
Met 't vorkje, hoor, niet met uw haarspeld uitprikken! -
Och meneer, asjeblieft, laat die beeldjes zoo staan! -
En al steekt u uw likdoorn - uw schoen moet weer aan! -
Dat woord kunt u werkelijk niet zeggen, dat voelt u;
‘Dat is flauwe nonsens,’ meneer, dat bedoelt u. -
Ook dat niet, mevrouw, als men dàt zeggen kon,
Dan liep het zoo vol niet bij Pygmalion. -
Neen, 'k zal tot mijn spijt weer uw mond moeten stoppen,
Mevrouwtje; u meent: ‘Manlief, laat je niet foppen!’ -
Ziezoo. Nu is 't tijd. Ja, ja, zooals u ziet,
Manieren die leer je zoo makkelijk niet!
Nu thuis nog maar ijverig door repeteeren,
Dan zult u het allebei schitterend leeren.
En binnen 'n jaar zingt u luide mijn lof,
Want dan wordt u t' eten gevraagd aan het Hof!’
|
|