12. Mensch, erger je niet!
Raad aan getrouwden, celibatairs, predikanten, middenstanders, scribenten, dilettanten, kunstminnaars, forensen en anderen.
Wanneer je kachel niet goed trekt,
Wanneer je vulpenhouder lekt,
Wanneer geen klok in huis goed loopt,
Wanneer zich 't stof op hoopen hoopt,
Wanneer je buurman je verveelt,
Die als-maar dronkemans dreunen speelt,
Als je de meid d'r vrijer snapt,
Die stiekum je sigaren gapt,
Als de barbier je keept en snijdt,
Je schoen te nauw is of te wijd,
Wanneer je eksteroog je steekt,
Op 't laatst moment je veter breekt,
Wanneer 't lawaai op straat je kwelt,
De tram piept, loeit, onnoodig belt,
De bakkersknecht den deksel kwakt,
Je dischgenoot bij 't eten smakt,
Wanneer men weg blijft uit je kerk,
Geen mensch belang stelt in je werk,
Word je verwaarloosd door je vriend,
Of door den kellner slecht bediend,
Als 't antwoord achterwege bleef,
Wanneer j' om spoedig antwoord schreef,
Als iemand ter vergadering
Een grofheid tegen je beging,
Wanneer je bij de veertig bent,
En, bij je vriend's engagement,
Steeds ieder om je ooren zeurt,
Zoo met zoo'n grijns: ‘Nou is 't jou beurt!’
Wanneer een deftig man van stand
Je groet - zoo even - nonchalant,
Als vrouwlief, goed, maar welbespraakt,
Je ooren aan het tuiten maakt,
| |
Of, sukkel je aan slechte taal,
Aan beelden, barstig of banaal,
Aan bombast of mooidoenerij -
En ben j' er in de Groene ‘bij’,
Als, op de tea, 't gesprek wat hokt,
En jij, door 't vleiend woord verlokt,
Lang aangezocht, wat spelen gaat,
En dat het sein is voor 't gepraat,
En gij, beklagenswaardig mensch,
Rampzalige! Amsterdamsch forens,
Als 's Maandags morgens in den trein
De lui al humoristisch zijn,
Ja. Als de week weer voor je ligt,
De ‘blijde dagtaak’ en de plicht,
Wanneer je kleine oogjes zet,
En weer terug verlangt naar bed,
Wanneer - het scheren ging wat gauw -
Je kin nog pijnlijk is, en rauw,
Je handen koud, je haren nat,
Wanneer je dan je ochtendblad
Heel hoog, krampachtig om je houdt,
Om vrij te zijn van morgenkout......
Als dàn je buurman zaagt, en zaagt,
Je niet met rust laat, en je vraagt,
Van ‘heb je die nog niet gehoord?’
En onverstoorbaar, onverstoord,
De ‘nieuwsten’ van de Beurs vertelt,
Je dwingt te luistren, met geweld,
Totdat je niet meer grijnzen kan,
Maar zucht - en zucht - zelfs dan, zelfs dàn...
|
|