Ruize-rijmen(1922)– Charivarius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 191] [p. 191] X. Allerlei. 1. Mei-rijm. ‘Im wunderschönen Monat Mai......’ Het hoort er zoo bij, Dat je dweept met de Mei, Als de blaadjes en bloemetjes botten; De vogeltjes blij, Leggen ijlings een ei, En de koetjes zijn vrij In de groenende wei, Waar de veulentjes vroolijk ravotten. Het lammetje blaat, En de nachtegaal slaat, Terwijl zelfs de kooivink zich vrij waant; En 's avonds nog laat Staat de meid met d'r maat In gezellig gepraat Op de hoek van de straat - Dat is alles ter eer van de Meimaand. De habitués Zitten voor de cafés Te drinken, te leuteren, en te Bespreken vol vrees, Of vol hoop, match of race; En nu wijken diners Voor de tennisclub-thés - Dat is alles ter eer van de Lente. De comedies zijn dicht: Het is veel te lang licht, En de menschen verlangen naar buiten; Zelfs de man van gewicht Zet een vroolijk gezicht, Als hij blijde zijn plicht En zijn dagtaak verricht, En ik heb zelfs een prof hooren fluiten! [pagina 192] [p. 192] Elk poëet in den dop Slaat de Mei in den kop, Nu kan zich geen dichter bedwingen, Want zijn vreugd stijgt ten top, En de pen neemt hij op, En de bloem in den knop, En de rups in de pop, En dat alles dat moet hij bezingen. Maar ik denk dan maar: 'k Ben geen dichter, niet waar? Gelukkig de man die het niet is! - Ja, de Meimaand is daar, En de Lente staat klaar, Maar het weer doet zoo raar, En je keel loopt gevaar, En 't is nu net de tijd voor bronchitis. Ik zet nu geen voet Buitenshuis, als 't niet moet, Zonder jas - neen, daar waag 'k het niet graag op! Want de Meimaand is zoet, Maar bedenk wat je doet, Want het weer is nu goed Voor je panamahoed, En je winterjas - dicht! - met de kraag op! Vorige Volgende