| |
Derde zang.
Brinio. - de volksvergadering in het heilige woud. - de inneming van Castra Vetera.
Geen mes of schaar, die 't hoofd mij raakt,
Eer 't Vaderland is vrij gemaakt.
Het plan van Claudius, waarin ik daar bleef steken,
Zal 'k nu, met je verlof, beknoptelijk bespreken.
Hij had in Rome deze wijsheid opgedaan,
Dat eerlijkheid en oorlog kwalijk samengaan.
Zoo kwam hij op 't idee, zijn plannen te verdoezelen,
Om met den vijand wat te kunnen blijven smoezelen;
Aan Rome bleef hij trouw - dat is, hij hield zich zoo,
| |
| |
En koos zich hier een strooman, zeekren Brinio,
Den populairen leider der Kaninefaten,
Een vurig patriot, gemaklijk om te praten.
Vol moed op goed succes besteeg de held zijn ruin,
En reed naar des konijnenvangers hut in 't duin.
Dan, nauwlijks is 't gewichtig tweegesprek begonnen,
Of Brinio is voor het stoute plan gewonnen.
Geen wonder, dat ze 't spoedig eens geworden zijn:
Hij was niet, wat je noemt, een vurig pro-Romein!
Het kwam er nu op aan, geen tijd meer te verliezen,
En Brinio met spoed tot hoofd te laten kiezen.
Een samenkomst van 't volk werd ijlings voorbereid,
In 't woud, dat aan den dienst van Wodan was gewijd.
In 't eeuwenoude bosch, geweldig om t' aanschouwen,
Stroomt man en macht te saam, bij 't schijnsel der flambouwen.
De dierenhuid om 't lijf, geschut door schild en speer,
Zit men, in spanning, op de zodenbanken neer.
De eeredienst begint. De stemming wordt onrustig.
Het outer is gereed. De vlammen laaien lustig.
In 't wit gekleede priesters voeren geiten aan,
En 't offer wordt gebracht ter eere van de Maan.
De rook trekt langzaam weg door 't bladerdak der boomen,
Maar nog is 't oogenblik van spreken niet gekomen.
Luid hoorngeschal verkondt een nieuwe plechtigheid:
Een wit en smetloos kleed wordt op den grond gespreid;
Een grijze wichlaar werpt de rijsjes, handig, kunstig......
Hij legt het teeken uit. Het blijkt, toevallig, gunstig.
Nu vangt de maaltijd aan. Men vult de hoorns met bier,
En 't pleit der plechtigheid maakt plaats voor het plezier.
Toen nam Civilis 't woord voor zijn beroemde rede.
Ik deel u, op verzoek, 't voornaamste daaruit mede.
‘O, mannen-broeders,’ sprak hij, ‘luistert naar mijn woord!
Bewaart het in uw ziel, en zegt het verder voort.
Het zal er thans om gaan, een leider te verkiezen,
Die u den kampstrijd kan doen winnen of verliezen.
Hoort dus aandachtig toe, neemt straks een wijs besluit,
En wie de orde stoort, die gaat er tusschen uit.
Waar dat het hier om gaat, behoef ik niet te zeggen;
Dat hoopt u Brinio zoo aanstonds uit te leggen:
Het gaat er heden om, als één man pal te staan,
En u, met Wodan's hulp, te scharen om de vaan.
| |
| |
Verscheidenheid van volk bewoont de lage landen,
Maar, volgens Wodan's wil, verknocht door hechte banden
Aan de gewijde plek, waar onze wieg op stond,
Waar eens ons graf zal staan - den vaderlandschen grond.
Die thans bedreigd wordt door een volk met stalen helmen,
Een Wodanloochnend ras van Thorvergeten schelmen!
Het gaat, gelijk gezegd, om een vitaal belang,
Het gaat om recht of macht, om vrijheid of om dwang.
Kiest Brinio. Kiest hem. Nu stemme niemand tegen!
Hij zal u redden, onder Thor's onmisbren zegen.
Een kerel uit één stuk. Geen werk is hem te zwaar;
Hij knapt het voor u op; hij bokst het vóór-mekaar.
Vergeet niet: ik geloof nog vast in de mirakelen,
En 'k acht het niet toelaatbaar Wodan uit te schakelen;
Vandaar dat ik mij tot een slaapster heb gewend:
Velleda, en die is premier, gelijk bekend.
‘Zet alle twisten stop; strijdt schouder,’ sprak z' ‘aan schouder!’
Kiest Brinio dan, want ik word al een dagje ouder.
Maar 'k zweer u, dat ik snor en baard zal laten staan,
Totdat het ons gelukt den vijand te verslaan.
Verkiest dus Brinio, er kome van, wat kome,
En blijft getrouw aan uw parool: Thor strafe Rome!’
Hij zweeg. Een zilte traan ontweld' aan menig oog.
Toen stond de massa van haar zetels op, en toog
Ter stem-urn, als één man. De stroom was niet te stremmen;
En Brinio verkreeg op één na alle stemmen.
Nu klom de nieuwe leider op een zodenbank,
En sprak een enkel woord van welgemeenden dank.
‘Ik dank jelui beleefd,’ sprak hij, ‘Kaninefaten,
En andren, die mij koost uit al die kandidaten.
Ik reken op u allen, dat gij pal zult staan;
Ik hoop, dat gij begrijpt, waar om het thans zal gaan.
Als wij, om Wodan's wil, den reuzen strijd aanvaarden,
Dan gaat het om de hoogste cultureele waarden;
Dan gaat het niet om goed, dan gaat het niet om geld,
Dan gaat het om te strijden tegen bruut geweld.
Wij staan in 't teeken van verpletterende tijden,
Laat ons de handen dan in-een slaan om te strijden!
Wat Claudius daar straks naar voren heeft gebracht,
Dáár gaat het heden om; de vrijheid wordt verkracht,
De zonen van hoogstaande, vooraanstaande mannen,
Die worden momenteel gekneveld en verbannen,
De dochters worden van de moeders losgescheurd,
| |
| |
Haar waardevolste goed, haar reinheid, wordt besmeurd......
't Is onaanvechtbaar waar. Wie wenscht zich aan te passen
Aan zoo'n mentaliteit? Maar - laat het water wassen,
Het daghet in den Oosten, 't leed heeft welhaast uit;
Daar komt een nieuwe lente en een nieuw geluid!
d' Ontvoogdingsdrang begint beslist al door te dringen
Vanaf de laagste tot de allerhoogste kringen,
Totdat, door het gevoel van die saamhoorigheid,
d'Omvorming zich voltrekt, in 't raam van onzen tijd.
Het gaat hier om......’ toen werd hij op een schild geheven,
En van dien tijd dateert de term: ‘Lang zal die leven!’
Toen werd er door de plakkers nog wat nagepraat,
Wat eindigde met mot, zooals dat meestal gaat.
Zoo was 't begin. Doch van den verdren gang van zaken
Ben ik van plan me maar een beetje af te maken.
Ik zwijg dus over Bonn, Maastricht, et cetera,
En schets u slechts den val van Castra Vetera,
Een machtig vestingwerk, beschut aan alle kanten
Door wallen, meters dik. 't Heet tegenwoordig Xanten.
Civilis sloot het in, en eerst na langen tijd
Verloren de Romeinen dezen heeten strijd:
De honger noopte hen het eindlijk op te geven.
Civilis stond hun toe om, met behoud van 't leven,
De vesting uit te gaan. Hij gaf zijn eerewoord,
En toen zij buiten kwamen, werden zij vermoord.
Zij smeekten: ‘Claudius!’ Civilis stak geen hand uit;
Hij was Oost-Indisch doof, en keek een andren kant uit.
Toen klom de groote Leider boven op zijn paard,
En draafde spoorslags naar zijn huiselijken haard.
Maar vóóraleer zich tot de zijnen te begeven,
Bezocht hij zijn barbier, en kwam terug clean-shaven.
|
|