2. De benauwde veste.
Open brief aan den Raad van Beheer van ‘Het Nederlandsch Tooneel’.
‘Het hemelsche gerecht moog' zich ten langen leste Ontfermen - ons bevrij'n van de benauwde veste!’
'k Beken het eerlijk en oprecht, - dat is toch maar het beste -
Ik heb het alweer afgelegd in de benauwde veste!
Ach, ieder jaar probeer 'k het weer, maar 't heeft me steeds berouwd,
Ik denk niet, dat ik 't ooit meer leer: de veste is te benauwd!
Zoo zonder pauze, denk eens aan! Van acht uur af tot elven!
Ja, toen het eindelijk was gedaan, toen viel ik van mezelven.
Ik werd gelukkig bijgebracht met slemp, en met een soes,
Maar 'k hoorde nog den heelen nacht dat stem-geroezemoes.
O, had ik nu toch maar 't geluk, - zoo zuchtte ik in m'n wanhoop -
Dat 'k weg mocht! Neen. Dat zware stuk dat is nog maar 'n anloop.
Het Nieuwjaars-stuk begint dan pas; en, o, die Nieuwjaars-wensch!
Wie dien nog volgen kon, die was geen mensch, maar Oppermensch!
We zijn te moe, we zijn te gaar, als 't twaalf uur, of kwart voor, is,
Voor Pieternel en Thomasvaer, voor Roosje en voor Kloris.
Je voelt je overladen, dof, als na een lang menu
Met veel te zware meelkost, of met veel te vette jus:
Eerst erwtensoep (‘met’), stokvisch, bot, gehakt met capucijners,
Dan varkenspoot, gestampte pot, kool, rookworst; dan wat fijners:
Choc'ladepudding, rijstebrij, gort, griesmeel, zoete vla,
En dan - er kan nog wel wat bij - spekpannekoeken na.
Ja, Gijsbrecht en zijne trouwe schaar zijn eindeloos breedsprakig,
Wijdloopig, dik, langdradig zwaar, loslippig en loskakig.
En hun verhalen dreunen voort, zij buldren onvermoeid,
Hun zinnen worden woord voor woord ter zale ingeloeid.
Zelfs Rafael, zingend Godes lof, hoog boven wolk en winden,
Is ongelooflijk lang van stof, en kan zijn eind niet vinden.
Raad van Beheer! Schaf ‘Gijsbrecht’ af! verhoor mijn bittre beê,
Ai, laat hem liggen in zijn graf, zijn assche rust' in vreê!
Heb medelijden 't volgend jaar! Mocht g' u ten lange leste
Ontfermen! O, verlos ons maar van de benauwde veste!
|
|