3. Aan Tielens.
Gerijmd na het zien van zijn schilderij: ‘De Lupuslijder.’
Neen, schilder, neen. Geef andre kunst.
Keer om. Bewandel andre wegen.
Gij hebt van God de gaaf gekregen,
Uw werk zij waardig Godes gunst.
O, weemoed! Hopelooze ellend'!
Waar prooibelust de wreedste ziekte
Als een harpije nederwiekte,
Die 's Hemels schoonste schepping schendt,
Die 't menschlijk lichaam schroeit en schrijnt,
Die Godes beeld, en wondre schepping
Aan dorring prijsgeeft, en verlepping,
Waar lid op lid ontvleescht verdwijnt.
Hier torst een Mensch in bitt'ren nood
Een last te zwaar schier om te dragen,
En snakt naar 't einde van de dagen,
En naar de weldaad van den dood.
Is daar op onze lieflijke aard
Geen schoonheid meer om af te malen?
Geen gulden glans van zonnestralen
Op bonten beemd en groenen gaard?
Is daar geen blijde bloemenpracht,
Geen steden-schijning, geheimzinnig,
Geen grijze dorpskerk, vroom en innig.
Geen zeeën-vreugde van smaragd?
Neen, schilder. Staak uw droef bedrijf.
Gij kunt ons edle blijheid geven;
Maal ons 't ontroerend schoone Leven,
En spaar ons dit ontbindend lijf!
Naschrift. Het bovenstaande Rijm was reeds afgedrukt, toen wij onze vergissing bemerkten. De bedoelde schilderij stelt geen lupuslijder voor. Het is het ‘Synthetisch portret van L. van Kuik.’