| |
27. O, die blinde, blinde, blinde...
O, die blinde, blinde, blinde,
Blinde, blinde Duitsch-gezinde,
Die maar nooit iets kunnen vinde'
In hun hoch-kultursche vrinde'
Dat niet über-hoch-volmaakt is,
Waarvan elk direct geraakt is,
Die 't eenvoudig niet verdragen,
Als je 't maar zou durven wagen,
Even, weifelend, te vragen,
Of in al die oorlogsdagen,
d' Uber-hoch-kulturelingen
Nooit één enkele fout begingen?
Laat' we, zonder te laveeren,
Om nog wat te critiseeren,
Laten we toch profiteeren
Van het feit, dat wij nog vrij zijn,
Dat we werklijk geen partij zijn.
Met pro-Britten valt te spreken,
Die zijn niet zoo blind gekeken,
Zien in Engeland, 't is gebleken,
| |
| |
Hier en daar nog wel gebreken.
Is 't niet juist ons grootste voordeel,
Dat we vrij zijn in ons oordeel?
En nu mag 'k niet eens wat spele',
Spotten, schertsen met de heele
Dikke-lange-woorden-tele-
Grammen, die ze prachtig vinden
Die ze lezen en verslinden!
En terwijl ze plots ontbranden,
Voor het heerlijkst land der landen,
Slaan zij klapprend met de tanden,
Woest, met allebei de handen,
In vervoering op de tafel,
Schreeuwende: ‘hou jij je wafel!
Duitschland, moedig, kloek en krachtig,
Heerschen zal en moet het, machtig
Over d' aard, alleen, eendrachtig,
Deze strijd is grootsch en prachtig!
En geen enkel Duitsch sergeantje,
Korporaaltje, luitenantje,
Heeft ooit iets, iets, iets misdreven,
Krieg ist Krieg - zoo is nu 't leven,
Ziet, hoe heerlijk en verheven
Zij zich in den dood begeven...
En zij zingen: hoog den Keizer!
Wie is grooter, wie is wijzer?
En dan wordt er schel geschetterd,
Ge-potstausenddonnerwetterd,
Dat het klinkt en knalt en knettert,
En - ik ben maar ongeletterd,
Ik kan 't niet zoo mooi vertellen,
Hoe ze 't weten voor te stellen -
Maar dat brallen, 't brengt hun laving
Op de Duitsche hoogbeschaving,
Duitsche uitduur en begaving!
En dan zingen zij tot staving
Van hun woorden, overmeesterd
Door hun geestdrift, gansch begeesterd,
Unsere Wacht am Rhein, bestendig,
Want die kennen ze uitwendig,
Menig leelijk, lomp, ellendig
| |
| |
Germanisme in hun zinnen,
Want per slot moet Duitschland winnen,
En we moeten, zelfs in 't praten,
Nu al vast bemerken laten,
Dat we 't liefst bij Duitschland zaten,
Als een van de Bundesstaten.
Duitsch zijn zou hun ideaal zijn,
Neen, zij kunnen niet neutraal zijn,
Door de banden, die hen binde'
Aan Groot-Duitschland, 't veel beminde,
O, die blinde, blinde, blinde,
Blinde, blinde Duitsch-gezinde...!
|
|