1. Van een. Vooral kunstbeoordelaars, die in hoge regionen plegen te zweven, zijn hier verzot op:
Dit tafereel is tegelijk van een verrukkelijke naïveteit en van een geraffineerde bekoring. Deze kunst is van een zeldzaam mannelijke fierheid, van een perfecte beheersching der materie, van een rijkdom die alle cultuurgoederen der menschheid omvat.
Maar ook zij die zich meer op de aarde bewegen, hebben er soms last van:
Van deze opzettelijkheid zijn de meeste gesprekken in dit leerboek. Het is van een gevaarlijke naïveteit om voor deze politieke verschijnselen de oogen te sluiten.
2. Onderstrepen
De minister onderstreepte (herhaalde nadrukkelijk) dat dit voorstel slechts het belang der mijnwerkers beoogt. De rede werd door hartelijk applaus onderstreept (bekrachtigd). Weer klinkt het Wilhelmus, forsch onderstreept (ondersteund) door het muziekkorps. Bloemen hebben deze waardeering fleurig onderstreept (bezegeld): Zijn gebaren laat hij onderstrepen door wijde togamouwen (versterken). Het oog werd getrokken door haar kousen, die haar kleine voet zo flatteus onderstreepten (deden uitkomen).
Een gallicisme (of germanisme) is zich voor elkander. Het reflexief zich past alleen waar het onderw. tevens als voorw. of bepaling voorkomt: Zij hebben zich bezeerd.
Onze wegen kruisen zich (elkaar). De deelnemers ontmoetten zich (elkander) in het feestgebouw.
Een veel voorkomend gallicisme is wellicht ook de meervoudige imperatief gericht tot één persoon als beleefdheidsvorm, bv. ‘Excellentie, weest rechtvaardig!’ Zo in brieven aan één persoon, bv. aanvaardt of wilt aanvaarden, houdt u overtuigd, gelooft mij, enz.
De imperatief, tot wien ook gericht, heeft in het enkelvoud nooit de meervoudsvorm: ‘Vergeef ons onze zonden...’
Men voor het onpers. Pass. of iemand is een gallicisme:
Men klopt (er wordt geklopt). Men komt (daar komt iemand).