Carolien keek even voorzichtig door het gordijn, toen trok zij het langzaam heelemaal open.
Hij lag heel rustig, heel kalm. Het fijne gezicht zag groezelig grauw, de oogen waren gesloten en al ingezonken, van den spitsen neus tot aan de kin diepe plooien, de handen lagen op het dek. Hij leek heel oud en nietig.
Even streek Carla met haar hand langs zijn voorhoofd.
‘Hij is al koud,’ prevelde zij. Zij durfde niet meer huilen, de snikken kropten in haar keel.
‘Hij heeft niet geleden,’ zei Carolien. ‘Arme stakker, veel plezier heeft hij ook niet gehad in z'n leven.’
Toen zag zij Carla aan en 't was of zij nu eerst het schitterende toilet van haar dochter gewaar werd.
‘Waar kom je eigenlijk vandaan?’
‘Wij waren op een diner,’ antwoordde Maurits. ‘We kregen daar een boodschap.’
‘Zoo,’ zij keek naar haar schoonzoon, zijn overjas stond open en zij zag het laag uitgesneden vest, de witte das, het glanzend plastron van zijn overhemd. De uitdrukking van haar gezicht verhardde zich nog.
‘Jullie moest nu maar heengaan.’
Het hoofd gebogen als een schuldige, voor het eerst in haar leven zich verlegen en onbehagelijk voelend in haar feestkleedij, ging Carla naar de deur. 't Zou een verademing zijn om weg te komen. Als ze weer thuis was zou die gewaarwording van schaamte en vernedering haar niet meer zoo beklemmen.
Angstvallig ging zij naar haar moeder. Zij had haar nog geen zoen durven geven. Nu sloeg zij de armen om haar hals.
‘Arme moes, kunnen we niets voor je doen?’
De hartelijkheid en het medelijden, die zij op 't oogenblik in waarheid voelde, misten hun uitwerking niet geheel op Carolien. 't Was toch haar kind, haar lieveling en... nu ja... die arme pa had immers zoo dikwijls gezegd dat zij 't niet heelemaal helpen kon.
‘Nee kind, ik heb hulp genoeg.’
‘Ik kom morgen vroeg terug,’ lispte Carla.
Daar viel Carolien de paradekleeding weer in 't oog.
Zoo naakt, en al dat geschitter, het stuitte haar en zij voelde de zachtere aandoening wijken.
‘Waarom? Je arme vader heeft er niets meer aan en met de