| |
| |
| |
XVIII.
Strak blauw spande zich de hemel. Overal was 't gloeiend heet, zelfs in de schaduw van de twee groote kastanjeboomen, waartusschen Carla haar hangmat gespannen had. Met gesloten oogen lag zij achterover, een boek in de hand. Ze had wel uit de mat willen stappen en naar binnen gaan. In de ruime kamers achter de gesloten zonneblinden zou het misschien koeler zijn, maar zij zag er tegen op, overeind te komen en die paar honderd schreden te loopen, ze voelde er zich te lui, te machteloos en vooral te verveeld voor. Na de lunch had ze zich hier heen gesleept; wat Emma deed wist zij niet, 't kon haar ook niet schelen. Emma verveelde haar nog het ergst van alles.
Sedert tien dagen was zij op ‘de Vlame’. Het ouderwetsche huis had wel iets gezelligs.
Een eenvoudig, vierkant gebouw, wit gepleisterd, voor al de vensters donkergroene zonneblinden, de muren met klimop, en wilde wingerd begroeid. Voor het huis een reusachtig perk hortensia's en op zij, twee lange rijen bloeiende fucksia's in groote, groene houten bakken. Emma hield van die ouderwetsche bloemen, de tuin stond er vol van.
Verder was er een moestuin en een boomgaard, waarin Carla zich nog niet gewaagd had, omdat de zon er onbarmhartig brandde. Het heuvelachtige, boschrijke terrein, dat zich er achter uitstrekte, vond zij oneindig. Hier waren boschjes en schaduwrijke plekjes te over en zij bewonderde de hooge boomen, vooral kastanjes, waaruit ook de breede oprijlaan bestond.
Van binnen was het huis eigenaardig. Ruime kamers, niet hoog van verdieping, eenvoudig en comfortabel ingericht. Rieten meubels in de zitkamers, mooie matten op den vloer, lichte gordijnen. Alleen in de eetkamer, waar wel plaats was voor twintig gasten, stonden zware eikenhouten stoelen en op de groote dressoirs en het enorme buffet prijkten tinnen borden
| |
| |
en kannen en mooie oude, gekleurde glazen. Het was een zonderlinge mengeling van ouderwetsche weelde en modern comfort. De Raadt had, op verlangen van zijn vrouw, niets laten verbouwen aan het huis. Men vond er geboende, eikenhouten trappen, donkere portalen en hoeken, hier en daar nog een kruisraam, in sommige kamers een hooge nis, in plaats van een schoorsteen. De logeervertrekken waren alle nieuw ingericht met sierlijke, groen geverfde pitch-pine ameublementen, de badkamers voldeden aan alle eischen en overal, tot in het groote onderhuis toe, was electrisch licht.
Toen Carla het alles bezichtigd en voor zichzelf becritiseerd had, kwam zij tot de conclusie dat ‘de Vlame’ een beetje vervelenden indruk maakte, die zou alleen weg te nemen zijn door veel menschen, door veel drukte. De eetzaal, waar zij nu met Emma alleen aanzat, de kinderen aten vooruit met Mademoiselle en hun eigen kinderjuffrouw, leek haar verschrikkelijk, maar zij stelde zich die voor met vroolijk pratende gasten, met rijke toiletten, schitterende uniformen, met bloemen en licht en dan zou 't gezellig zijn. Dat gold voor het heele huis en voor de omgeving. Carla verveelde zich nu zooals zij zich nooit in haar leven verveeld had, omdat zij met Emma en de kinderen alleen was. Wat in 's hemelsnaam had Michel bezield om haar hier te willen hebben en wat vooral bezielde hem om in den Haag te blijven en niet te komen? Het had haar vaag beangst om hier buiten met hem te zijn, ze vond er iets gevaarlijks in, maar zijn tegenwoordigheid zou haar toch verzoend hebben met het denkbeeld om zich een maand lang in dien achterhoek te begraven en Maurits alleen te laten. En nu... ze was woedend dat hij niet kwam, dat hij haar overliet aan Emma, die zich nu wel vriendelijk en voorkomend betoonde, die heel lief was voor Laura, maar die haar zenuwachtig maakte door haar kalmte en haar saaiheid, met wie zij, daar kon zij zich nu pas goed van overtuigen, geen enkel punt van aanraking had. Want mevrouw de Raadt voelde zich heel gelukkig in deze volstrekte afzondering, ze vond het heerlijk geen toilet te hoeven te maken en niet genoodzaakt te zijn om menschen te ontvangen. Ze liep den heelen dag rond in een gewone, witte blouse en een linnen rok en lachte Carla uit, die haar mooie toiletjes van kant en limon en mousselien had meegebracht en zich het genot niet
| |
| |
wilde ontzeggen om ze aan te trekken, al kon niemand ze dan ook bewonderen.
Groote wandelingen maken... dat zou prettig zijn geweest met Michel of met iemand, die ten minste oogen had voor haar sierlijk persoontje, die 't een genot vond naast haar te mogen loopen en de omgeving vergat in haar bijzijn. Van dat alles niets. Wanneer zij 's morgens beneden kwam vond zij Emma alleen in de ontbijtkamer. De kinderen waren al buiten, de dames gingen dan in den tuin zitten of als het te warm was in de waranda.
Emma was steeds bezig, zij plukte zelf de aardbeien en bessen in den moestuin, omdat zij 't prettig vond, zij stoeide en lachte met de kinderen en de uren vlogen voorbij. Carla sleepte den tijd voort tot aan de lunch. Daarna ging zij slapen en maakte toilet. Soms kwam de victoria voor en de beide dames maakten een rijtoer in den omtrek, dronken thee in de een of andere uitspanning; 't was voor Carla alles 't zelfde, ze vond het allemaal even vervelend. De laatste dagen was het te warm om 's middags uit rijden te gaan, en 's avonds, als zij de weinige koelte genoten, waren zij te loom en te uitgeput geweest en bleven ze maar stil zitten op het terras. O, als er maar gezelschap, menschen waren geweest, maar zóó was 't om gek te worden.
De klok van het huis sloeg half vijf. Carla richtte zich op in de hangmat. Ze moest nu wel terug gaan om thee te drinken, of zou ze maar blijven liggen tot Emma haar liet roepen? Maar ze wist immers niet dat ze hier was. Lusteloos rekte zij zich uit en geeuwde. In de serre aan den achterkant van het huis zou de theetafel klaar staan en ze bedacht dat alles al weer beter was, dan nog langer hier alleen blijven in die volstrekte eenzaamheid, waar de warmte, die onder de boomen bleef broeien, je slaperig maakte en de gonzende insecten je beletten te slapen.
Ze kwam overeind, op het punt om met een vlugge beweging op te staan, maar plotseling hoorde zij voetstappen. Even nog luisterde zij, toen omvatten haar een paar sterke armen, die haar uit de mat tilden en op den grond zetten. Michel de Raadt stond voor haar.
Hij proestte het uit toen hij haar verwonderd gezicht zag, zij deed haar best om boos te kijken om zijn familiariteit, maar
| |
| |
kon toch haar blijdschap over zijn komst niet heelemaal verbergen.
‘Hoe kom jij zoo ineens uit de lucht vallen?’ vroeg zij.
‘Ik kom van het station.’
‘Zoo onverwacht?’
‘Onverwacht niet. Ik kon niet eerder weg, 't is erg druk op 't kantoor, mijn procuratiehouder moest voor een sterfgeval naar huis en mijn eerste bediende is ziek. Maar goddank, van morgen kon ik gemist worden. O Carla, als je eens wist hoe ik verlangd heb hier heen te komen!...’
‘Zoo, heb je er ten minste naar verlangd.
Dat begrijp je toch wel. Hoe is 't hier, hoe heb je 't gehad?’
‘Ik heb me ontzettend verveeld. Je bent me wezenlijk wel vergoeding schuldig.’
Zijn oogen straalden. ‘Die zal ik je in alle opzichten geven.’
Zij voelde zich rood worden. Ze had niets bedoeld, slechts een onschuldig gezegde. Maar terwijl zij hem even in het gezicht keek werd zij een ander mensch.
Weg was de verveling, de loome, doffe verveling die haar als verlamde, zij voelde haar bloed tintelen, een gewaarwording van levenslustige blijheid kwam over haar. Nu zou 't prettig worden, zij zag een vuurwerk van gewaagde en onverschillige gezegden, een sport, die emotie gaf en aan niets had zij na de doorleefde dagen zooveel behoefte.
Heel langzaam liep hij naast haar naar huis.
‘Wanneer ben je gekomen?’
‘Ruim een uur geleden.’
‘Heb je Emma al gezien?’
‘Natuurlijk, haar en de kinderen. Daarna heb ik me verkleed en dacht ik je in huis te vinden. Ze wisten niet waar je was, maar dachten dat je het bosch waart ingegaan, toen ben ik je gaan zoeken.’
‘Ik was makkelijk te vinden. Je gaat toch mee theedrinken?’
‘Ja, Emma wacht ons in de serre met de gasten.’
‘De gasten?’
‘Ik ben niet alleen uit den Haag gekomen.’
Maurits kon er niet zijn, dat wist zij te zeker, nog den vorigen avond had hij haar geschreven dat hij waarschijnlijk zijn plan, om op ‘de Vlame’ te komen moest opgeven. Hij had druk werk, een bijzondere opdracht van den minister, die hem mis- | |
| |
schien ten goede zou komen voor een mogelijke promotie en die hij in geen geval wilde verzuimen. Hij zou zijn best doen om een paar dagen uit te breken om haar en Laura te komen halen, maar zelfs dat kon hij niet beloven.
Blijdschap, dat zij hem zou weerzien was het dus niet, die haar gezichtje deed glanzen toen zij vroeg: Wie zijn er?’
‘De De Groves, Willem Begeer en Tilly Holtsma.’
Als een kwade meid stak zij even een rose puntje tong door de glinsterend witte tandjes ‘Ajakkes!’ pruilde zij.
Hij lachte. ‘Waarom?’
‘Ze zijn heelemaal niet amusant. Willem Begeer is een uil. Hij praat altijd iedereen na, hij kan niet eens flirten en is belachelijk als hij 't probeert, Tilly Holtsma denkt dat zij alleen beter is, als 't heele menschdom bij elkaar en De de Groves zijn precies als Emma en nemen haar den heelen dag in beslag.’
‘Juist daarom heb ik ze geïnviteerd.’
Zij keek hem vragend aan.
Nog slechts een paar schreden; als ze den hoek omsloegen waren zij bij de serre. Zij konden de pratende en lachende stemmen reeds hooren. Hij hield haar even staande en fluisterde:
‘Emma mag geen tijd en geen gelegenheid hebben om op ons te letten. We moeten vrij zijn en ons amuseeren zooveel wij willen.’
Weer werd zij gloeiend rood. Hoe durfde hij? Zij trachtte hem verontwaardigd, trotsch aan te zien; maar zij zag slechts zijn forsche, flinke figuur, door veel sport tot volmaakte evenredigheid ontwikkeld. Zijn donker getint gezicht, met de brutale, overmoedige oogen boog zich naar het hare en een gevoel van onmacht, een bewustzijn van niet te kunnen of niet te willen weerstreven kwam over haar. Zij haatte er zichzelf om, maar zelfs geen schertsend woord viel haar in om de beteekenis van zijn insinuatie te niet te doen. Ze liep voor hem uit en een paar seconden later begroette zij luidruchtig de nieuw aangekomen gasten.
‘Waar was je?’ vroeg Emma.
‘In het kastanjeboschje achter het huis. Vlak bij.’
‘Ze sliep,’ zei Michel, ‘ze hoorde me niet eens aankomen.’
‘Gelukkige kerel, om voor den prins uit het sprookje te mogen spelen,’ zei Begeer, een jong mensch wiens grootste
| |
| |
verdienste bestond in zijn bijzonder verzorgde kleeding en groote, uiterlijke beleefdheid.
De kinderen kwamen binnen. De de Raadt's hadden twee jongens, aardige kereltjes van zes en acht jaar en een meisje van vier, een forsch kind met dikke, roode wangen en een kort stevig figuurtje. Natuurlijk werd er veel werk van de kleinen gemaakt, maar toen Lauratje van Bergvoort aan de hand van Mademoiselle kwam aan trippelen, steeg het enthousiasme.
Het aanvallige, tweejarige schepseltje veroverde stormenderhand aller harten en zelfs freule Holtsma, die er rond voor uitkwam dat zij niet van kinderen hield en voorgaf nooit te willen trouwen omdat zij alle mannen zeer minderwaardig vond, gaf zich gewonnen en verklaarde, tot groote hilariteit, dat als 't mogelijk was, om zoo' beeldschoon, allerliefst kind te krijgen, zonder dat er een man bij noodig was, zij dan wel zou willen.
Carla genoot, de saaie, vervelende stemming was heelemaal weg, nu eerst begon het leven op ‘de Vlame’ en zag zij er niet tegen op om er nog weken te blijven.
De brief, die zij aan Maurits had willen schrijven om hem te zeggen dat hij maar 't een of ander voorwendsel moest verzinnen om haar terug te doen komen, werd niet geschreven. Zij voelde zich zelfs een beetje boos en kregelig worden, als zij aan Maurits dacht. Waarom kwam hij niet? Werken, nu ja. Maar hij overdreef, als hij dat werk dan zooveel hooger stelde dan 't genot om bij haar te zijn, als hij haar vier volle weken kon missen, dan was 't haar goed. In zijn laatsten brief klaagde hij ook niet genoeg naar haar zin dat zij niet bij hem was. De dagen, schreef hij, vlogen voorbij, doordat hij 't zoo druk had, hij verlangde wel heel erg naar Laura, zij moest de kleine iederen morgen en iederen avond voor vader pakken en kussen.
Miste hij 't kind erger dan haar? Zij was niet jaloersch op haar kleine lieveling, dat zou te dwaas zijn, maar 't stak haar toch, haar ijdelheid duldde niet, dat zij ook maar iets verloor van haar aantrekkelijkheid, van haar invloed.
Sedert Maurits de hulp van de Raadt aanvaard had, zich eenigszins in diens macht bevond scheen het wel of de band tusschen hem en Carla losser was geworden.
O, nog maar heel weinig, zij wist wel dat hij haar altijd even hartstochtelijk als zijn vrouw begeerde, maar van de innige teederheid was toch iets verloren. Carla was te veel vrouw om
| |
| |
het niet te voelen; maar het deerde haar niet, zoolang zij die andere macht behield, dacht zij hem zwakker dan zichzelf. Dat eeuwige rekenen en zeuren verdroot haar ook. Zij waren nu toch voor 't oogenblik vrij van zorgen, in plaats dat hij er gelukkiger om was, begon hij na de eerste verademing al weer. Hij tobde hoe hij zich ooit van zijn verplichting aan Michel kon kwijten, en hij werkte als een bezetene, trachtte geld te verdienen buiten zijn betrekking om, belastte zich met administratief werk, met alles wat hij kon aannemen en wat niet in strijd was met zijn positie.
Carla vond het belachelijk. Michel... zij voelde die verplichting niet. Zij had hem altijd graag mogen lijden. Nu trok hij haar aan, dat krachtige, overmoedige, brutale, dat zoo hemelsbreed verschilde met Maurits verfijnde, weeke natuur, deed zijn invloed gelden. Niet als vroeger flirte zij openlijk met hem. In het gezelschap van de anderen bemoeide zij zich weinig met hem; nam zelfs meer notitie van Begeer, zoodat Emma gerust gesteld werd en zij 't geheel eens was met Tilly Holtsma, die Carla enkel als een inférieure vrouw beschouwde, voor wie een oppervlakkige hulde, ook van den onnoozelsten man, genoeg was om haar leven te vullen. Maar wanneer zij alleen was met Michel, dan veranderde het spel, dan werd 't een gevaarlijke sport, waarvoor Carla al haar krachten inspande, niet uit angst om te verliezen, maar om de aantrekkelijkheid van 't geval zelf.
Zoolang zij hem lokte en teleurstelde, voelde de Raadt dat hij alles zou willen geven om haar te overwinnen, wanneer ze eenmaal had toegegeven, hem had toebehoord, dan zou ze misschien wel iets van haar groote macht verliezen, maar nu streedt hij om haar bezit met een onverzettelijkheid, die hem ten slotte wel moest doen zegevieren.
En eindelijk gaf zij toe. Een bepaalde afspraak maakten zij nooit, maar door een gezegde, door een handigheid, die zij beide verkregen hadden, wisten zij elkaar toch dikwijls alleen te vinden.
Emma's kleine meisje was ongesteld, wel niet ernstig, maar de moeder, die verplicht was zich den heelen dag met haar gasten bezig te houden, wilde 's nachts de zorg van het kind op zich nemen. Dus zond zij de kinderjuffrouw naar het vertrek, waar Lauratje en Mademoiselle sliepen, en nam voor een paar nachten haar intrek op de kinderkamer.
| |
| |
Na de thee had zij zich verontschuldigd, meneer de Grove verdiepte zich in zijn courant, mevrouw haakte ijverig aan haar zooveelste sjaaltje van ijswol, Tilly Holtsma, die 't niettegenstaande haar minachting voor de mannen, toch niet kon uitstaan, wanneer zij heelemaal geen notitie van haar namen en 't ergerlijk vond zooals die Begeer met Carla flirte, stelde den eersten een partij tric-trac voor, die hij niet durfde weigeren.
Carla leunde op het ijzeren hek van het terras en keek naar beneden. De maan stond aan den achterkant van het huis, men kon haar niet zien, maar haar licht hulde den tuin met zijn zwaar geboomte en volle bloemperken in een tooverachtigen glans. Zware, zwoele geuren van den warmen Juli-avond stegen omhoog.
‘Willen we nog een beetje gaan wandelen?’ vroeg de gedempte stem van Michel achter haar.
Zij keerde het hoofd om en keek hem even glimlachend aan. Wonderlijk mooi was ze in haar soepel, wit kleed, het mystieke licht gaf iets tooverachtigs aan haar verschijning. Ze zag hoe Michel's oogen glinsterden.
‘Ja, dat is goed,’ antwoordde zij en langzaam daalden zij de ijzeren trappen af die naar beneden voerden.
Een paar minuten gingen zij zwijgend naast elkaar, zij liepen langs de bloemperken. Nu en dan keek Michel op naar de verlichte vensters, maar geen enkele gedaante vertoonde zich. Toen stak hij zijn arm door den haren en voerde haar verder, den tuin uit, naar het boschje achter het huis, dat sprookjesachtig verlicht werd door de zilveren manestralen.
Zonder iets te zeggen maakte hij zijn arm weer los en sloeg dien om haar heen. Vast drukte hij haar tegen zich aan.
Zij onderging zijn invloed. Een gewaarwording van verlangen, van weeke, zalige weerloosheid maakte zich van haar meester.
Toch deed zij nog een zwakke poging om zich aan de bekoring te onttrekken door de zwoele stilte te breken.
‘Wat een goddelijke avond,’ trachtte zij onverschillig te zeggen.
Vaster nog omsloot haar zijn arm. Toen boog hij zijn hoofd naar het hare en fluisterde:
‘Een avond om lief te hebben, om te genieten.’
Zij voelde zijn lippen op de hare in een gloeienden kus, een
| |
| |
kus zoo vol passie en zingenot dat zij duizelde en als bedwelmd in zijn armen lag, maar zijn stem, een stem schor, bijna onhoorbaar van hartstochtelijke emotie, fluisterde:
‘Van nacht Carla, zal ik komen, wacht me om één uur. Je wilt, ja, niet waar?’
't Was of haar denkvermogen niet bestond. Zeker dacht zij niet aan Maurits. Er was een groot ledig in haar hoofd. Ze voelde alleen een nog ongekende wellust, een rilling van genot in die krachtige armen. Antwoorden deed zij niet, maar in het reine licht van de maan zagen haar donkere oogen in de zijne en gulzig kuste hij nogmaals haar vochtige, halfgeopende lippen.
Gedurende de eerst volgende dagen was 't als een koorts, die beiden doorhuiverde. De aantrekkingskracht van het verbodene, de gestolen kussen en liefkozingen, telkens als ze elkaar een oogenblik alleen zagen, de overgang dan van correct en gewoon doen, zoodra ze in 't gezelschap der anderen waren, hield hen in een spanning, zoo strak, dat ze alleen aan elkaar konden denken.
Dan kwamen de nachten met een paar uren van heftig, brandend genot, niet onvermengd toch, want Carla verkeerde soms in doodsangst dat iemand Michel zag komen of gaan; aan het eind van de gang bevond zich de kamer, waar Mademoiselle met Laura en de kinderjuffrouw sliepen. Het oude huis was vol geheimzinnige, onbegrepen geluiden en zij rilde in zijn armen bij ieder geritsel. Maar dan, als ze elkaar 's morgens in tegenwoordigheid van Emma, de gasten, of de kinderen ontmoetten en begroetten met een paar beleefde, schertsende woorden, genoten ze van de overmoedige tinteling in elkaar's oogen, omdat het zoo goed was afgeloopen en lag er een wereld van beloften in ieder hunner onverschillige gezegden.
Toen, na vier, vijf dagen herstelde de kleine Anna de Raadt en Michel zag zich genoodzaakt zijn nachtelijke bezoeken te staken. De toestand was nu niet meer enkel pikant en gewaagd, het werd een beetje belachelijk, ook een beetje meer vernederend en dat begon Carla lichtelijk te ergeren. Zij ontzag zich niet Michel te tergen omdat zij begon in te zien wat zij tegenover Maurits misdaan had en de schuld daarvan aan de Raadt wilde wijten. Was hij zoo'n gehoorzaam echtgenoot, durfde hij niet om Emma, zat hij zoo onder de plak? Hij werd woedend
| |
| |
om haar plagerijen en zij wist heel goed dat zij onrechtvaardig was, dat zij, zelfs wanneer hij haar dat had voorgesteld, nooit in een scheiding met Maurits zou hebben toegestemd. Maar de zekerheid dat hij dat niet wilde, de overtuiging, dat hij toch niets anders in haar zag dan zijn maitresse, stak haar. Zij wilde hem wanhopend zien, omdat zij hem niet voor de wereld kon toebehooren, zij zou voldaan zijn geweest wanneer hij haar had voorgesteld alles voor haar op te offeren, alle banden voor haar te breken, zich vrij te maken ter wille van haar. Dat hij 't niet voorstelde, er zelfs niet aan dacht, wondde haar ijdelheid scherp en bitter.
Toch wilde zij hem niet verliezen nu het zoover gekomen was. Er ging nog een groote aantrekkelijkheid van hem uit, al wist ze wel dat er van eigenlijke liefde geen sprake was, al wist ze zelfs dat de heftige, niets ontziende hartstocht, die zulke verhoudingen kan vermooien, na de eerste dagen, ook niet meer in alle opzichten bestond.
Ze maakte zich wijs dat zij Maurits alleen oprecht liefhad en dat zij hem door haar verhouding tot Michel geen eigenlijk onrecht deed, omdat zij wel haar lichaam gaf, maar haar ziel ongeschonden voor haar man bewaarde. Allerlei onzin, die zij in romans gelezen had, bracht zij zich te binnen, het was immers wel mogelijk dat een vrouw van twee mannen te gelijk hield, zij trachtte haar toestand physiologisch te verklaren, totdat zij zich verwarde in haar eigen denkbeelden en zij voor een enkel oogenblik duidelijk zag dat zij diep gezonken was. Maar dan schudde zij met geweld de angst, die haar even beklemde, van zich af, zij wenschte niet te zien waarheen de weg voerde dien zij ging. Veel mooier vond zij het om het vrouwenhart voor een raadsel te verklaren en een vraagteeken voor het hare te zetten.
Gedurende de laatste dagen van haar verblijf kwam Maurits uit den Haag om haar te halen. Toen zij voor 't eerst met hem alleen was, hij haar in zijn armen sloot en haar vertelde hoe hij naar haar en het kind verlangd had, toen hij haar aanzag met teederheid en haar overlaadde met liefkozingen, kwam er een gevoel van schaamte over haar, zoo hevig, dat zij haar hoofd verborg aan zijn borst en een oogenblik worstelde met de verzoeking hem alles te bekennen, zijn vergiffenis af te smeeken en, al zou hij haar dan ook van zich af stooten, zich door haar
| |
| |
berouw te rehabiliteeren in haar eigen oogen.
Maar spoedig lachte zij om die sentimenteele opwelling. Ze zou alles verliezen en niets terug winnen wat de moeite waard was. Achting voor zichzelf...
Pech!... holle woorden! Bijna alle vrouwen, waarmee zij omging, hadden wel eens een dergelijk avontuur gehad. In den kring, waarin zij verkeerde, haalde men ongeloovig de schouders op voor degenen wier deugdzaamheid en trouw geroemd werden.
Eigenlijk spotte men er een beetje mee en zij, over wier gedrag men heimelijk fluisterde, leefden er niet minder gelukkig om. Zij werden verontschuldigd, men vond ze pikant en aardig, ze waren niet minder gefeteerd en gezocht. Je hoefde wezenlijk het leven niet moeilijker te maken dan het was. Maurits wist niets, zou nooit iets weten en verder deed het er immers niets toe.
Michel de Raadt versterkte haar in die opvattingen.
Hij voelde zich volkomen gelukkig. Op zijn manier hield hij van Emma, de moeder van zijn kinderen, de trouwe verzorgster van zijn huis, maar hij kon zich niet ontveinzen dat zij vervelend was. Alles wat hij in haar miste vond hij bij Carla. Nu hij haar overwonnen had, nu zij hem toebehoorde, verlangde hij niets meer en lachte hij overmoedig omdat zijn omstandigheden hem in staat stelden zijn leven in te richten zooals hij het verkoos en aan al zijn caprices te voldoen.
Toen de van Bergvoort's naar den Haag terugkeerden, gaf Michel voor dat ook zijn vacantie geëindigd was en hij slechts enkele dagen per week op ‘de Vlame’, kon komen, waar Emma en de kinderen tot eind October zouden vertoeven.
Hij regelde nu zijn verhouding met Carla en huurde in een afgelegen gedeelte van de stad een woning, die hij heel weelderig liet inrichten. Daar kwamen zij samen. Eerst had zij niet gewild. Ondanks alles, was er toch nog een zeker iets overgebleven van haar fatsoenlijke, burgerlijke opvoeding, een zeker instinct dat zich deed verzetten tegen het clandestiene van zoo'n rendez-vous. Maar zij begon er aan te wennen, er was iets pikants in om 's middags uit te gaan, eenvoudig, maar toch met uitgezochte verfijndheid gekleed, een dikke voile voor het gezicht. Met kloppend hart, bevend van angst om ontdekt te worden en tegelijk met een zeker soort van genot om haar
| |
| |
durf, stapte zij in een huurrijtuig of in een auto van een der standplaatsen. Aan den ingang der straat, waar zij wezen moest, ging zij te voet. Even slechts drukte zij op de knop der electrische schel, de deur werd onmiddellijk geopend, zonder dat zij ooit iemand zag, de gedaante verdween dadelijk op het portaal. Dan, haastig, besteeg zij de smalle trap. Het geluid van haar lichten voetstap smoorde in den dikken looper. Een deur werd van binnen geopend en zij bevond zich in de voorkamer, die was als een droom van ivoorkleurig fluweel en dof verguldsel, zij ademde den geur der bloemen en zij was in de armen van Michel. Telkens genoot zij van de weelde, waarmee hij haar omringde, van de satijnhouten meubels en het prachtige ijsbeerenvel voor den haard, van den divan met het zware fluweelen kleed en de mooie kussens, van het zilveren garnituur op haar toilettafel in de achterkamer. Het was alles een beetje onreëel, en zij trachtte zichzelf ook niet te zien als Carla van Bergvoort, maar als de heldin uit een roman van Paul Bourget of Guy de mau passant. Soms kwam de gedachte wel bij haar op dat de vrouwen, waarin zij zich wilde incarneeren, verontschuldiging vonden, zelfs sympathiek werden door een groote passie, door een waarachtige liefde, en dat zij Michel de Raadt niet lief had, dat 't bij haar slechts een vernederende liaison was, waarin zij de meeste voldoening vond, omdat zij aan haar hartstocht door weelde kon voldoen. Maar ook dan wist zij zichzelf vrij te pleiten. Zij kon niet meer terug, al zou zij gewild hebben. Michel liet het haar duidelijk voelen. Wanneer zij met hem brak zou hij haar niet sparen. Zij was in zijn macht, heelemaal in zijn macht.
Als het besef van haar schuld haar soms te zwaar werd, dan vond zij nog tranen, dan beklaagde zij zich zelf en wist zich te overtuigen dat zij eigenlijk een slachtoffer was.
Het viel haar niet zoo heel moeilijk om Maurits te bedriegen, omdat hij haar vertrouwde. Hun finantieele zorgen waren voor het oogenblik door tusschenkomst van de Raadt verdwenen, alle schulden waren betaald. Van Bergvoort, die steeds gebukt ging onder die zware verplichting, had wel graag zuinig willen leven, maar hij begreep dat het met Carla een onmogelijkheid was, vooral nu zij wist dat de noodzakelijkheid het niet eischte. Langzamerhand was hij ook aan hun weeldige levensmanier gewoon geraakt. Dat de levensmiddelen duurder werden, wist hij niet,
| |
| |
Carla betaalde alle rekeningen voor het huishouden en hij was blij dat zij tegenwoordig altijd toekwam, met hetgeen hij haar gaf. Maurits had voor zijn huwelijk weinig met vrouwen verkeerd, hij was niet op de hoogte van de sommen, die een luxueus toilet verslindt. Wanneer Carla hem verzekerde dat haar japonnen niet duur waren, omdat zij een goedkoope naaister had en zelf zoo handig was in het bedenken en veranderen, geloofde hij haar. Hij zag de rekeningen van Kühne niet, evenmin als hij het oplette dat het ondergoed van zijn vrouw een weelde van echte kant vertoonde, die met geen honderden te betalen was. Nooit kwam het bij hem op dat zij verraad pleegde aan zijn liefde. Hij wist haar wuft, ijdel en verkwistend maar hij dacht er niet aan dat zij ook ontrouw kon zijn.
|
|