‘O, zoo druk zie ik je niet en dan, ik was er niet zoo erg om verlegen.’
Meteen opende zij het bankbiljetje en schrikte toen zij een biljet van honderd gulden zag.
‘Hoe kan je toch zoo los en slordig met je geld zijn?’ zei zij berispend, ‘om je zoo te vergissen, dat is eentje van honderd.’
‘Ik weet het wel,’ Carla vouwde het briefje weer dicht. ‘Een aardigheidje, moes, voor 't lange wachten.’
‘Maar kind, dat wil ik niet,’ en plotseling wat spijtig: ‘'t Is of het geld jullie op den rug groeit, dat je 't zoo maar weggooit.’
‘Ik gooi het niet weg als ik 't aan u geef,’ antwoordde Carla, ‘toe, laat ons er als je blieft niet meer over praten,’ en op haar vader wijzend: ‘hij heeft wel eens een extraatje noodig.’
‘Extratjes,’ fluisterde Carolien met tranen in de oogen, ‘hij heeft ze niet meer noodig, hij wil ook niets, ach kind, je vader loopt op zijn laatste beenen.’
‘Zoo erg is 't toch niet, hij zal wel weer opknappen,’ en, alsof zij zich ineens rekenschap gaf van de bedompte atmosfeer in het kamertje, ging zij voort: ‘Jullie leeft hier ook zoo ongezond, alles dicht, met dat prachtige zomerweer, wie doet dat nu?’
‘Je vader heeft het altijd koud, zelfs in de kamer, als de zon schijnt.’
‘Je moet eens met hem uit rijden gaan,’ zei Carla goedhartig, ‘besteed die vijf en zeventig gulden nu maar enkel voor je genoegen.’
Carolien antwoordde niet. Het jonge vrouwtje stond op.
‘Kom kindje, we gaan weg.’
De kleine lachte, ze vond het heerlijk om weer in de auto te rijden.
‘Ga je al?’ vroeg pa zacht.
‘Ja, we kunnen de auto zoo lang niet laten staan en we moeten nog een paar visites maken.’
Haar stem klonk opgewekt, zij vond de oudjes wel zielig maar voelde zich toch opgelucht dat zij heen kon gaan.
Die bezoeken thuis werden hoe langer hoe verschrikkelijker. Toen verweet zij zich weer haar harteloosheid. Plotseling sloeg zij beide armen om den hals van den ouden man en kuste hem.
‘Zoodra ik terug ben, kom ik weer bij je, oudje, en dan zorg