| |
| |
| |
XVI.
‘Je hoeft 't mij niet uit te leggen,’ zei Carla een paar dagen later, toen Maurits haar alles wilde meedeelen wat hij met de Raadt besproken had, ‘ik begrijp er toch niets van. Wat weet ik nu van op prolongatie koopen en fondsen voor surplus?’
‘Surplus wil zooveel zeggen als onderpand, waarborg.’
‘Dus blijft Michel borg voor je?’
‘Zoo ongeveer.’
‘En zijn we nu heelemaal uit de benauwdheid?’
Ondanks zichzelf moest hij lachen.
‘Natuurlijk niet. Ik heb grenzenlooze verplichting aan Michel de Raadt en ik moet zien mij mettertijd van hem los te maken. Onze loopende schulden zal ik nu betalen en dan moeten we toch zooveel mogelijk bezuinigen. Die groote rekening aan je modiste is goddank voldaan. Jij hebt nu toch geen schuld meer, niet Carla?’
Hij zag haar zoo angstig en ernstig aan dat haar den moed ontbrak om hem te bekennen, dat zij, behalve f 500. - aan mevrouw van Vriesendor, nog wel tweemaal zooveel aan verschillende leveranciers moest betalen.
‘Neen,’ zei zij, zich afwendend, ‘een paar bagatellen, niet de moeite waard om van te spreken.’
Hij wist zelf niet of hij haar geloofde. 't Was nu maar 't gemakkelijkst om aan te nemen dat zij de waarheid sprak. Hij voelde zich vermoeid en in een laffe behoefte om zich te laten gaan, 't zich niet lastiger en ellendiger te maken dan strikt noodig was, antwoordde hij:
‘Dan kan ik ten minste voorloopig vrij ademen zonder bang te zijn voor schuldeischers. En je belooft me dat je wat zuiniger zult zijn, er moeten toch veel dingen zijn in onze dagelijksche uitgaven, die minder kunnen. Ook gaan we van den zomer niet naar buiten.’
| |
| |
‘'t Is goed,’ antwoordde zij, ‘als je denkt dat dat zooveel goedkooper uitkomt, 't naar buiten gaan op zichzelf kan mij niet zooveel schelen. Ik zou veel liever in Februari eens naar Nice en Monte Carlo gaan.’
‘Ik geloof dat je gek bent om aan zoo iets te denken, in onze omstandigheden,’ zei hij geërgerd en hij liep de deur uit.
Zij keek hem glimlachend na, voor 't oogenblik alweer in staat om de dolste plannen te maken. Alleen haar eigen schulden, hoe zou zij die betalen?
Tot nog toe was het haar gelukt ze voor Maurits verborgen te houden, maar zij beefde bij de gedachte dat haar schuldeischers zich rechtstreeks tot haar man zouden wenden, ze zouden het zeker doen. Ze moest dus spoedig raad schaffen. Ze kreeg een gevoel alsof ze vast zat in een warreling van draden die haar het voortgaan belemmerden, maar dat was al meer gebeurd, ze zou ze wel lostrekken, des noods iets verscheuren, maar toch vrij uitstappen en verder gaan.
Adolph de Bie verwonderde zich over de leefwijze van de van Bergvoorts. Hij toch kende hun omstandigheden, hij kon nagaan dat zij jaarlijks drie, vier maal meer verteerden dan hun inkomen bedroeg en heimelijk hoopte hij op hun ondergang.
‘Tout vient à temps à qui sait attendre,’ preekte hij tegen zichzelf, maar zijn geduld werd op zware proef gesteld en het wachten martelde hem.
Toen Carla nog een kind was had hij haar reeds met al de perversiteit van zijn grof zinnelijk temperament begeerd.
Hij had zich weten te beheerschen in de overtuiging dat hij op den tegenzin van het meisje zou stuiten, dat er nog geen middel was haar in zijn macht te krijgen.
Hij bestudeerde haar met taai geduld, hij juichte in zichzelf toen hij zag dat haar behoefte aan weelde niet langer een neiging, maar een hartstocht was, en zooveel hij kon, hitste hij haar aan. Daarom ook had hij zichzelf geluk gewenscht toen zij trouwde met een betrekkelijk niet rijken man. Hij speculeerde op haar weelderigen aanleg.
Nu hij door den dood van zijn vrouw en de verkoeling die er tusschen hem en Meta was gekomen, geheel vrij was, nu Carla zich ontwikkeld had tot een wondermooie, verleidelijke, jonge vrouw, werd het hem tot eene kwelling. Hij had haar trachten te doen begrijpen dat hij op haar verliefd was, razend,
| |
| |
dol verliefd, zoo erg dat hij er smartelijk onder leed, dat hij het als een boete, als een vergelding voelde voor zijn vroegere uitspattingen, en zij liet hem altijd in het onzekere. Met de grootste onschuld, die hem woedend maakte omdat hij niet wist of die natuurlijk of geveinsd was, nam zij zijn oplettendheden aan. Als hij dacht dat zij iets begreep, beduidde zij hem door een enkel woord dat zij hem altijd beschouwde als haar vaderlijken vriend, als den zooveel ouderen man, in wiens huis zij als jong meisje verkeerd had en wien zij enkel een gepaste familiariteit wilde toestaan. Honderdmaal nam hij zich voor een eind aan zijn kwelling te maken en de jacht op te geven. Hij was immers nog jong genoeg om van zijn vrijheid en zijn rijkdom te genieten wat en waar hij maar wilde.
Hij kon niet, het laaide alles in hem op telkens wanneer hij haar zag, er was geen sprake van liefde, eerder haat, omdat zij hem zijn onmacht deed voelen en hij toch zijn hartstocht niet kon overwinnen. Hij hunkerde om te zegevieren en hoe schitterender hij haar gekleed zag, hoe meer hij kon nagaan dat zij zichzelf verloor in den maalstroom van genot en weelde, hoe krachtiger de hoop werd dat zij hem eenmaal terwille zou zijn, want hij meende haar genoeg te kennen om te weten dat zij alles zou verkiezen boven armoede en een leven van ontbering.
Reeds zoo dikwijls had hij gemeend te kunnen handelen, haar met duidelijke toespelingen verzekerd dat zij op hem kon rekenen, wanneer zij in moeilijkheden verkeerde en steeds deed zij alsof zijn insinuaties aan haar voorbij gingen, steeds moest hij gewaar worden dat zij zijn hulp niet begeerde of niet noodig had. Zoo ook nu weer, de geruchten dat van Bergvoort gespeculeerd en een belangrijk gedeelte van zijn fortuin, zoo niet alles, verloren had, deden hardnekkiger dan ooit, de ronde. De Bie had den jongen man nauwkeurig gadegeslagen, hij was te weten gekomen dat Maurits en zijn vriend van Eijken zich in verbinding hadden gesteld met een niet zeer solied kantoor, dat zij zich in een gevaarlijke speculatie begeven en verloren hadden. Hij meende dat zijn tijd nu was gekomen en op een middag, toen hij vermoeden kon haar alleen te vinden, ging hij naar Carla. Gemoedelijk en overtuigend begon hij. Zij moest hem niet voor onbescheiden houden, maar hij wist dat haar man in finantieele moeilijkheden verkeerde en hij was gekomen om zijn hulp aan te bieden. Waarom had Maurits zich niet dadelijk
| |
| |
tot hem gewend, in plaats van dat domme speculeeren? Zij, Carla wist toch wel dat hij alles doen wilde voor haar, dat zij over zijn vermogen kon beschikken. Het jonge vrouwtje hoorde hem kalm aan, een oogenblik was de verzoeking over haar gekomen om hem althans de som te vragen die zij noodig had om haar persoonlijke schulden te betalen, maar toen hij haar hand vatte en zacht fluisterde dat zij op hem immers altijd kon rekenen, dat hij niets verlangde dan een heel klein beetje dankbaarheid, toen kreeg zij weer een rilling van afgrijzen. Goddank, zij had hem niet noodig, de Raadt zou helpen en glimlachend, alsof zij niets begreep van zijn bedoelingen, alleen maar wat verontwaardigd was over zijn lichtgeloovigheid, verweet zij hem zijn hechten aan praatjes. Waar bemoeiden de menschen zich toch mee? Er was niets van aan. Maurits verkeerde heelemaal niet in geldverlegenheid. Zij stelde de goede bedoeling van meneer de Bie zeker op prijs, maar gelukkig kon zij volstaan met hem dankbaar te zijn voor zijn vriendelijke intentie. Toen zij voor hem stond, insinueerend en schertsend, genietend van haar triomf, voelde hij dat hij zijn leven zou willen geven om haar in zijn macht te hebben, en verwenschte hij zichzelf omdat hij zich een oogenblik had laten gaan, zoodat zij had kunnen begrijpen. Hij beheerschte zich, nam zijn vaderlijk welwillenden toon weer aan.
O, zij wist niet hoe gelukkig zij hem maakte, hij was zoo ongerust geweest over zijn kleine Carla, dan waren al die praatjes maar verzinsels, hij zou ze dan tegenspreken, waar hij kon.
En hij ging heen, al zijn zenuwen gespannen van woede, en begeerte, overtuigd dat zij loog en zichzelf belovend de waarheid te doorgronden.
Het was hem alles een raadsel, hij wist niet wat te denken. De intimiteit van den bankier de Raadt met de van Bergvoorts kwam hem wel in de gedachten maar die was al jaren zoo geweest, hij wist dat de twee mannen vriendschappelijk met elkaar omgingen, hij wilde zich zelf niet langer martelen met een veronderstelling die hem bijna waanzinnig maakte van jalousie, veeleer aannemen dat Maurits misschien voor het oogenblik door de Raadt geholpen was, en zijn moeilijkheden voor zijn vrouw verborgen hield.
Een paar maanden verliepen, Maurits herademde, hij werd niet meer gekweld door de zorgen van iederen dag. Michel de
| |
| |
Raadt had hem het uitzicht geopend langzaam en voorzichtig de débâcle in zijn fortuin te boven te komen. Hij kon zijn schulden betalen, en zijn crediet was hersteld. Zijn opgeruimdheid keerde terug, wel woog hem de zware verplichting tegenover den bankier, wel waren er oogenblikken dat hij zich zedelijk vernederd gevoelde, omdat hij zich liet meesleepen maar in dien eersten tijd gelukte het hem meestal de onaangename gedachten van zich af te zetten en te leven in het tegenwoordige.
Carla had onverdeeld kunnen genieten, wanneer er niet twee dingen waren geweest die haar verontrustten. In haar verhouding met Michel was iets anders gekomen, het was heel vaag, zij zou het niet onder woorden kunnen brengen, het deed zich voelen, al werd het nooit geuit. Ze wist wel dat hij haar altijd bewonderd had, maar hoe onomwonden hij haar dat ook toonde, er was, zelfs in zijn brutaliteit, toch een zeker iets geweest waaruit zij begreep dat hij wel inzag hoe onbereikbaar zij voor hem was. En die zekerheid had zij niet meer, zij voelde, zonder dat hij het haar met woorden beduidde, dat hij dacht haar in zijn macht te hebben. Nog wilde zij dat niet toegeven, maar het denkbeeld dat er een oogenblik zou komen waarin zij hem zou moeten overtuigen dat hij dwaalde, joeg haar angst aan.
Het tweede, dat haar soms in haar vroolijkste oogenblikken het bloed naar het hoofd deed stijgen en haar beklemde, waren haar schuldeischers. Het was haar tot nog toe gelukt alles voor Maurits geheim te houden.
Wanneer zij meende dat men hem de rekening zou zenden, had zij niet geschroomd brieven, aan zijn persoonlijk adres gericht, te openen. Haar maandelijksch kleedgeld had zij al lang gebruikt om de meest dringende dingen af te doen. Zij zag geen anderen uitweg dan zich te wenden tot Michel.
Emma de Raadt vertoefde met haar kinderen op hun buitenverblijf in Gelderland. Het was een oud huis op een mooi plekje in den achterhoek. Na den drukken winter van ontvangen en uitgaan vond Emma 't een verademing zich een paar maanden rustig aan de kinderen te kunnen wijden. Michel verveelde zich dood op Huize ‘de Vlame’ zooals de vorige eigenaars het genoemd hadden, soms kwam hij over van Zaterdag tot Maandag maar dikwijls wendde hij drukte voor om in den Haag te kunnen blijven.
Hij was veel alleen in zijn groot huis, en zocht meer nog dan
| |
| |
anders, het gezelschap van zijn vrienden. Carla voelde zich genoodzaakt hem dikwijls ten eten te vragen en Maurits, die het niet altijd even aangenaam vond, moest er in toestemmen. De verplichting, waaronder hij gebukt ging, deed zich reeds gelden.
Het was een prachtige Juni avond. Carla's tuin prijkte met een overvloed van rozen. Iederen dag kon zij de ontloken bloemen bij twintigtallen afplukken, er al haar kamers mee sieren, en steeds beloofde een rijke pracht van knoppen aan struiken en stammen, een nieuwen voorraad.
Zij dwaalden tusschen de bloembedden, een rieten mandje aan den arm en een schaar tusschen de fijne vingers. De heeren zaten in de serre en rookten, zij spraken niet veel, beide keken naar Carla. Maurits dacht dat hij haar nooit bevalliger gezien had dan nu in haar sierlijke houding tusschen de geurende rozen; in Michel's donkere oogen gloeide een brandende begeerte.
Na een paar maal vergeefs geklopt te hebben, stak Mina haar hoofd om de deur. Zij reikte Maurits een kaartje.
‘Die meneer wou u graag spreken.’
Hij keek en knikte. Ja, hij had zelf gezegd maar 's avonds te komen, omdat hij overdag altijd bezet was.
‘Laat meneer maar op mijn kamer,’ zei hij tot Mina en toen tot Michel. ‘Je moet me even verontschuldigen. Ik kom gauw terug.’
‘Maak toch geen complimenten, ik ben immers thuis.’
Carla kwam in de serre. Michel zag hoe zij met een beweging van angstige schrik het kaartje opnam en den naam las, hij zag ook hoe haar trekken zich ontspanden terwijl zij het rustig neerlegde. Zij zettte haar nu gevuld mandje op tafel, vouwde de handen saam achter haar hoofd, kruiste de voeten en keek hem glimlachend aan, maar hij ging er niet op in.
‘Waarom schrikte je zoo Carla, toen Mina zei dat er iemand was om je man te spreken?’
‘Ik?’
‘Ja, van jou ontgaat me niets.’
Zij keek hem niet aan. ‘Als je 't dan weten wilt, ik heb schulden waarvan Maurits niet weet, en ik was bang dat men hem kwam lastig vallen. Dat wil ik hem besparen. Hij heeft in den laatsten tijd genoeg aan zijn hoofd.’
| |
| |
‘'t Zal toch wel niet zooveel zijn.’
‘Voor mij wel, een twee duizend gulden.’
‘Nu je weet, dat ik die wel voor je betalen zal.’
‘Dat weet ik niet,’ zei zij, nog altijd zonder hem aan te zien.
‘Als je daar niet zeker van was dan zou je 't mij niet vertellen en me het recht geven je uit de verlegenheid te helpen.’
Zij voelde zich gloeiend rood worden. ‘Recht?’ herhaalde zij.
Maar hij lachte, wierp zijn sigaar weg en keek rond of niemand hen zien kon, toen trad hij op haar toe en sloeg zijn arm om haar heen.
‘Komaan Carla, laten wij elkaar toch niets wijs maken. Als je niet dacht dat ik je zou helpen zou je mij niets gezegd hebben. Je weet wel dat ik 't heerlijk vind iets voor jou te kunnen doen.’
Hij sprak zacht en drukte haar tegen zich aan, maar zij maakte zich los.
‘In geen geval geef ik je 't recht om zoo familiaar te zijn,,’ zij trachtte schertsend te spreken.
‘Goed, dan zal ik niet familiaar zijn. Morgenochtend zal ik je 't geld sturen in een verzegelde enveloppe en we spreken er geen woord meer over.’
‘Maar Michel, dat kan ik toch niet van je aannemen.’
‘Waarom niet en... Carla, als 't weer eens mocht gebeuren dat je wat noodig hebt, je weet nu tot wie je je altijd wenden kunt.’
Zij kon een gevoel van schaamte niet onderdrukken. Zij had toch wezenlijk geen plan gehad om Michel geld te vragen. De woorden waren over haar lippen gekomen, zonder dat zij het wilde en zij was niet blij omdat hij haar van een zorg onthief die haar toch zoo kwelde.
Kon zij dan ten minste niet den schijn aannemen alsof ze wilde tegenstribbelen en zijn brutaliteit niet begreep? Ze haatte zichzelf omdat ze dom was, omdat ze sprakeloos stond tegenover zijn triomfeerend gezicht.
‘Maurits kwam terug. ‘Heb ik dat niet gauw gedaan? De kerel is anders lang van stof, maar ik heb hem weggepoeierd.’
‘Wat kwam hij doen?’ vroeg Carla en zij luisterde verstrooid terwijl haar man een verhaal deed over een commissie, waarin
| |
| |
men hem betrekken wilde, en die zich ten doel stelde de volksfeesten te veredelen.
Het was langzamerhand donker geworden, op verzoek der heeren liet Carla de thee in de serre klaarzetten en stak zij een schemerlamp aan.
‘Hoe gezellig,’ zuchtte Michel, ‘ik heb lust om den heelen nacht hier te blijven, t'huis wacht niemand mij.’
‘Ja,’ stemde Maurits toe, ‘'t is niet prettig voor je. Denkt Emma lang op “de Vlame” te blijven?’
‘Den heelen zomer. Wat zijn jullie van plan?’
‘Om thuis te blijven, niet waar Carla?’
‘Natuurlijk.’
‘Als alle kennissen weg zijn is dat toch nog al saai. Weet je wat Emma heerlijk zou vinden?’
Met die laatste vraag wendde hij zich rechtstreeks tot Carla.
‘Neen,’ ontweek zij.
‘Als jij voor een maand bij haar kwam, natuurlijk met Laura en de bonne. Dat doe je wel, niet waar, al was 't maar alleen om haar pleizier te doen.’
‘Ik denk er niet aan, als 't niet noodig is laat ik Maurits geen maand alleen.’
‘O, Maurits komt ook wel eens kijken. 't Huis is groot genoeg. Bedenk dat Emma veel alleen is; voor de kleine meid is 't ook goed. Wat denk jij er van, van Bergvoort?’
Maurits verwonderde zich reeds dat Carla niet dadelijk op de invitatie inging. Hoe durfde zij weigeren? Als zij er de Raadt, ter wille van zijn vrouw, een genoegen mee deed, waren zij wel verplicht aan te nemen.
‘Je bent niet heel vriendelijk,’ zei hij zacht verwijtend.
Zij keek hem aan, een gewaarwording van machteloosheid kwam over haar.
‘Dat meent zij niet,’ hernam Michel en haar vlak in 't gezicht kijkend met een tinteling in zijn zwarte oogen ging hij voort:
‘Ik ga morgen naar “de Vlame” en ik zal aan Emma zeggen dat zij de heele maand Juli op je rekenen mag.’
Dien avond, toen zij alleen waren, streed zij tegen de verzoeking om alles aan haar man te biechten, om bij hem bescherming te zoeken voor zichzelf. Als zij zich nu eens geheel los maakte van Michel de Raadt, eens werkelijk trachtte eenvou- | |
| |
dig en armoedig te leven, enkel, zooals Maurits zei, hun geluk te zoeken in elkaar en in hun kind? Maar tegelijk met de begeerte om terug te treden kwam ook het zekere weten dat zij 't niet doen zou. Zij had bijna medelijden met zichzelf omdat zij niet anders kon, omdat zij zoo laf was.
Den volgenden morgen, toen men haar een verzegelden brief bracht en zij de nieuwe bankbiljetten voor zich uitspreidde, voelde zij zich weer vroolijk en wilde zij niets leelijks zien. Hoe krankzinnig om zich beangst te maken voor iets wat niet bestond. Dat beetje geld verbond haar immers tot niets, zij deed de Raadt ook onrecht door te veronderstellen dat hij zou probeeren om misbruik te maken van de verhouding waarin zij nu tot hem stond. Zij beloonde hem ruimschoots door zich een maand lang te gaan vervelen met Emma en de kinderen.
Nu herinnerde zij zich ook dat zij vijf en twintig gulden van haar moeder geleend had en ze nooit had teruggegeven. Die goeie moes, die er niet om had durven vragen. Zij had haar ouders in geen weken gezien, schandelijk toch om de oude menschen zoo te verwaarloozen.
Dien middag had ze geen afspraak, ze zou naar ze toegaan met Lauratje en ze eens een pleizier doen.
't Was warm weer en ze bestelde een auto. Maurits zou het niet goed vinden, maar hij hoefde het niet te weten, wanneer Laura het al verklapte dan kon zij er zich wel uit redden door voor te geven dat zij kennissen op straat waren tegengekomen, die haar en de kleine meid hadden meegenomen. De gewoonte om te liegen en zulke kleinigheden te verdraaien was haar zóó tot een tweede natuur geworden, dat zij dergelijke leugens heelemaal niet meer telde.
|
|