plan op te geven, of ten minste te wachten totdat de familie de Bie terug was. Maar, een visite maken kon toch geen kwaad, zij zou 't van de omstandigheden laten afhangen.
Mevrouw vroeg belangstellend of zij haar grootmama nog levend had aangetroffen en Carla vertelde hoe droevig het alles geweest was en vooral hoe treurig zij het nu thuis vond. Haar ouders waren al niet jong meer, vooral haar vader, die eenzelvig was en altijd maar op zijn studeerkamer zat, o zij wilde niet klagen, vader en moeder deden alles voor haar; maar soms voelde zij het drukkende van de omgeving.
Ja, dat begreep mevrouw ten volle, zoo'n jong meisje als zij, had behoefte aan vroolijkheid, aan afleiding.
‘Ach,’ kwam Carla, dat laatste lief afwerend. ‘Als mijn vriendin, Meta de Bie, maar weer thuis is.’
‘De Bie?’ De douairière keek haar vragend aan.
‘Bedoel je de familie de Bie van de Prinsessegracht?’
‘Ja mevrouw.’
‘O, die ken ik heel goed, ik zit met mevrouw in het bestuur van een kinderbewaarplaats.’
Carla werd vuurrood. Dan kwam alles uit, haar gaan naar de dure kostschool voor het geld van vreemden, haar wonen aan het armoedig grachtje, het kleine plat burgerlijke van moe en van Grootje. Waarom was ze ook zoo dom geweest destijds in den trein, om zich airs te geven? Wat had zij zich belachelijk gemaakt.
Zoo goed zij kon, verborg zij haar verwarring en keek mevrouw in het lieve, vriendelijke gezicht.
‘De familie de Bie is heel lief voor mij geweest,’ zei ze aarzelend. ‘O liever dan ik het ooit vergelden kan, zij hebben zoo oneindig veel voor mij gedaan.’
De oude dame glimlachte vaag, een beetje verwonderd. Zij kende het meisje eigenlijk niet, vond het onbescheiden, om haar vertrouwelijkheid aan te moedigen, maar Carla, met haar aangeboren handigheid, zag ineens haar gedragslijn voor zich.
‘Ik ben hier gekomen lieve mevrouw,’ zei zij weifelend, ‘natuurlijk in de eerste plaats, omdat ik 't zoo heerlijk vond dat ik u een visite mocht maken, maar ook om u eens raad in iets te vragen. U neemt het mij toch niet kwalijk?’
‘Wel neen, meisjelief. Ik zou heel blij zijn als ik je in iets van dienst kon zijn.’