maar Meta verzekerde dat 't er niets op aankwam, 't zou heerlijk zijn, dan konden ze later, als ze weer thuis waren in den Haag ook samen rijden enz.
Toen ze zoover gekomen was staakte Carolien de lezing. Ze voelde iets benauwds, iets dat haar den adem benam. Grootmoeder had niet alles begrepen, de vreemde woorden zeker niet, maar met een besliste beweging vouwde zij het paar sokken, dat zij gestopt had, op en zei, scherp overtuigend:
‘Ze maken het kind stapelgek.’
En Carolien, in plaats van heftig uit te vallen, keek naar pa, die op den vragenden blik van zijn vrouw, aarzelend antwoordde:
‘Moeder heeft gelijk, ze is daar toch eigenlijk niet op haar plaats. Hoe moet 't als ze weer thuiskomt?’
Dat was het schrikbeeld dat ook Carolien verontrustte, maar zij kon niet velen haar vrees door de beide anderen bevestigd te zien. Haar hart zwol toch ook van voldane ijdelheid. Carla schreef dat alles alsof 't iets heel gewoons was, alsof al die pracht en die weelde haar niet verwonderde, alsof zij haar leven lang nooit iets anders gewend was geweest.
‘'t Kind is voor de rijkdom geboren, ze voelt zich wel degelijk op haar plaats, jullie zult zien ze wordt nog iets bijzonders.’
‘Hoogmoed komt voor den val,’ zei grootmoeder. ‘Wel zeker paard rijden ... waarom niet. Als ze terug komt, moet je maar zorgen dat je eigen rijtuig houdt, daar mot meneer de Bie dan ook maar de centen voor geven.’
Maar moeder's hatelijkheid ging voor 't oogenblik aan Carolien voorbij. Als ze dat nog eens mocht beleven dat zij 't kind zou zien paard rijden in het Haagsche bosch! In haar verbeelding zag zij haar dochter in een nauw sluitende amazone van glanzend zwart laken, een hoog hoedje met witten sluier op het goudblonde haar... Ach, moeder had eigenlijk wel gelijk, 't was allemaal niet goed, maar wie weet. Carla kon een heel rijk huwelijk doen, dat zag je toch zoo dikwijls.
‘Ze vraagt heelemaal niet hoe we 't hier zonder haar maken,’ zei van Stavenvoorde. ‘Ze begrijpt toch dat we haar vreeselijk missen, 't huis is uitgestorven.’
‘'t Kan haar niet schelen,’ meende Grootje driftig, ‘ze denkt alleen aan haar eigen plezier, wij kennen voor haar part stikken.’