Zij keek hem aan, een smartelijke trek gleed over haar vriendelijk, bleek gezicht. Toen zuchtte zij:
‘Wel mogelijk,’ zei ze zacht, niet scherp of verwijtend, ‘maar ik ken je.’
Hij vond 't nu noodig om zich verontwaardigd te toonen.
‘Wel allemachtig, wat een leelijke insinuatie. Je zult toch niet veronderstellen dat...’
‘Ik veronderstel niets,’ viel ze hem in de rede. ‘Ik zeg alleen maar dat ik jou belangstelling in zoo'n jong, mooi meisje altijd verkeerd vind.’
‘Maar als ik je nu zeg dat ik 't alleen doe omdat Meta 't zoo heerlijk vindt, dat ik voor dat meisje op zijn hoogst een beetje vaderlijke genegenheid voel?’
‘Dan geloof ik je niet.’
Ze zei het beslist, maar zoo kalm, dat zij 't hem onmogelijk maakte om boos te worden.
Hij haalde de schouders op. ‘Ik begrijp je niet.’
‘Dan wil ik 't je wel duidelijk zeggen. Je weet heel goed, dat ik niets voor me zelf vraag. Wat je doet is me onverschillig. Van 't begin van ons huwelijk af ben je me ontrouw geweest. Ik heb er ontzettend onder geleden, maar dat is voorbij. Toen Meta geboren werd heb ik leeren verdragen; ik wilde niet dat zij op zou groeien in een huis van twist en verdeeldheid. Als ik geen kind had gehad zou ik nooit bij je zijn gebleven, nu bleef ik niet alleen, maar ik heb den schijn bewaard, ik heb je altijd hoog gehouden tegenover je dochter. Ik heb er voor gezorgd dat ze van je houdt en je heelemaal niet kent.’
‘Haal je dat allemaal op om me er aan te herinneren dat ik je dankbaar moet zijn?’
‘Neen, dat kan je niet zijn, omdat je niet weet wat het mij gekost heeft. Van al mijn verdriet begrijp je niets. Maar zooals ik zei, dat behoort ook tot het verleden.’
‘Nu,’ hernam hij ongeduldig, ‘dan weet ik ook heelemaal niet waarom ik die preek moet aanhooren.’
‘Omdat ik je wil waarschuwen. Zooveel ik kon, heb ik er voor gewaakt dat je het huis, waarin je kind woont, moest eerbiedigen. Om je niet in verzoeking te brengen heb ik nooit een meid genomen met een knap gezicht. Nu is 't wel niet waarschijnlijk, dat een meisje als Carla ooit iets zou voelen voor