| |
| |
| |
III.
Juffrouw Calmans meende gedurende een paar dagen dat haar brief toch wel wat geholpen had, want Carla, nog onder den indruk van het vernederende feit dat er voor haar minder betaald werd, trachtte op school wat bedaarder en minder lastig te zijn. Maar lang duurde het niet, spoedig dacht ze er niet meer aan, of liever zij wende aan het denkbeeld en vond het niet meer hinderlijk. Toen werd ze uitgelatener dan ooit, zij zette de heele klas op en verzon de gekste streken. 't Kind was letterlijk dol van levenslust. Zij en Meta giggelden en proestten den heelen dag. Juffrouw Calmans preekte: ‘Meisjes weest toch eens ernstig, 't is vreeselijk dom om te lachen als er niets te lachen valt, bedenkt dat de vreugde iets kostelijks is en dat er slechts met mate van genoten moet worden.’ De meisjes keken elkaar aan en lachten totdat de tranen haar langs de wangen liepen. Geërgerd zei de juffrouw dat ze beide school moesten blijven en een opstel maken over: Le rire, sa cause et ses suites. Onder het toezicht van een der secondantes bleven zij een uur na vieren in het lokaal, schreven den grootsten onzin op en hadden een pret dat ze bijna stikten. De directrice verscheurde de opstellen en besloot Carla na de groote vacantie weg te zenden. Meta ging ook, dat wist zij en het speet haar, want haar zou zij graag gehouden hebben, omdat ze zich alleen maar liet ophitsen door die andere, dat burgerkind dat zij, ter wille van de moeder genomen had. 't Spreekwoord zei terecht dat je niet door een equipage overreden werd, maar 't was uit, een nieuwen jaargang ging zij met dat lastige nest niet in.
Carolien vreesde het wel wanneer Carla vertelde van de dolle pret die zij op school hadden en toen het laatste rapport zoo erg slecht was, had zij kunnen huilen van ergernis. Maar Carla kuste haar en zei dat ze juist nu zoo'n plezier had op
| |
| |
school, die laatste maanden moesten ze haar nu maar laten genieten, als 't dan met de vacantie uit moest zijn, zou ze wel zien, wie weet wat er dan alweer gebeurde ... en zingend liep zij door het huis.
Mevrouw van Stavenvoorde zuchtte en maakte zich kwaad op haar man die zei dat het kind een gelukkige natuur had, om zich geen zorgen te maken.
Carla had iets in den zin, dat was duidelijk, maar zij kon 't er niet uitkrijgen. De vriendschap met Meta werd steeds grooter. Zij was nu ook een paar maal bij Carla aan huis geweest. Den eersten keer trof het juist zoo gelukkig omdat grootje met een zware verkoudheid te bed lag. Mevrouw van Stavenvoorde, te voren van het bezoek verwittigd, zat netjes aangekleed in de huiskamer en Meta kreeg geen slechten indruk van de omgeving. Meisjes van zestien, à zeventien jaar nemen dat nog zoo nauw niet, zelfs toen grootmoeder, die niet altijd verkouden kon blijven, voor den dag kwam, begreep het rijkelui's dochtertje wel dat de omstandigheden, waarin haar vriendin verkeerde, hemelsbreed van de hare verschilden, maar zij vond er geen aanleiding in om minder intiem met Carla om te gaan. Integendeel, de vriendschap werd hechter nu de meisjes wederzijds geen geheimen voor elkaar hadden en de kleine van Stavenvoorde haar hart kon uitstorten en klagen bij haar vriendin over alles, wat zij zoo moeielijk ontbeerde.
Op een warmen dag in 't begin van Juli dekte grootmoeder de tafel. Mevrouw van Stavenvoorde deed het eten op. Pa kwam beneden en keek teleurgesteld:
‘Eet Carla niet thuis?’
‘Ze heeft niks gezegd, misschien blijft zij wel bij de Bie. Ze dacht half en half dat mevrouw haar vragen zou.’
‘Ze is tegenwoordig meer bij die menschen dan in haar eigen huis,’ pruttelde grootmoeder.
‘'t Is of je 't kind misgunt, moeder,’ vatte Carolien dadelijk vuur. ‘Ik kan niet dankbaar genoeg zijn dat ze er zoo'n prettig huis heeft en dat ze zoo lief voor haar zijn.’
‘Jawel, maar 't maakt haar ontevreden en 't kan toch niet altijd duren.’
‘Waarom niet?’
‘Moeder heeft gelijk,’ zei pa, ‘ik vind 't ook niet prettig dat Carla zooveel uit is.’
| |
| |
Carolien wilde hem om zijn ongewenschte inmenging terecht zetten toen er gebeld werd.
‘Doe maar open, daar is 't kind al. Jullie bent weer voorbarig geweest.’
Met een kleur als vuur en met schitterende oogen stormde Carla binnen.
‘Hebben jullie op me gewacht?’
‘Nee, we wouen juist beginnen. Ben je niet te eten gevraagd?’
‘Ja, maar ik wou vandaag liever naar huis gaan.’
‘Kind,’ vroeg Carolien, ‘wat zie je er opgewonden uit. Der is toch niks gebeurd bij de Bie? Je hebt toch niks gehad?’
Uitgelaten vloog Carla haar moeder om den hals.
‘Nee, er is iets heel prettigs, iets heerlijks, maar laten we eerst eten, dan zal ik 't jullie vertellen.’
‘Je maakt ons nieuwsgierig, toe, vertel nu dadelijk.’
Maar het meisje schudde lachend het hoofd. ‘Zoo veel bijzonders zou het dan wel niet zijn,’ dacht ma, en men zette zich aan tafel. Het koude vleesch, de aardappelen en de postelein werden in vrede verorberd. Carla dacht er niet aan aanmerking te maken omdat er geen toetje was. Zij at haast niet, lachte aldoor maar en knikte beurtelings pa, ma en grootmoeder toe.
‘Nou, kom nou maar voor den dag met je nieuws,’ zei Carolien half nieuwsgierig en toch wat humeurig omdat ze wel dacht dat 't ‘niks niemendal’ zou zijn.
‘Ik ga na de vacantie met Meta naar kostschool,’ verkondigde Carla.
Pa, die nooit iets van de kostschoolkwestie gehoord had, keek met open mond, grootmoeder schudde het hoofd en mevrouw van Stavenvoorde begon de borden in elkaar te zetten, ontevreden pruttelend:
‘Begin je weer met die onzin? Hoe haal je je die gekheid toch in je hoofd?’
‘'t Is geen gekheid,’ Carla keek triomfeerend van de een naar de ander, ‘meneer de Bie heeft het zelf gezegd. Hij betaalt 't?’
‘Hè!’ Carolien had nog net den tijd om den stapel borden op de tafel te zetten, ze liet ze door den schrik haast vallen.
‘Wat bedoel je toch?’ vroeg van Stavenvoorde, ‘waarom zou jij naar kostschool gaan?’
| |
| |
‘'t Is geen kleinigheid,’ zei ma, ‘ze houen je natuurlijk voor den gek.’
‘Heelemaal niet,’ Carla lachte steeds triomfantelijk. ‘Ik zal 't jullie vertellen. Meta gaat na de vacantie voor een jaar naar Brussel. We vonden 't allebei zoo vreeselijk akelig dat ik niet mee kon. Toen heeft ze er thuis over gesproken en van middag ben ik met haar mee gegaan. Meneer en mevrouw de Bie hebben me gevraagd of ik ook graag zou willen, ik zei dat wij 't niet konden betalen en toen heeft hij gezegd dat dat geen bezwaar was. 't Zou Meta zoo gelukkig maken en hij wilde zijn dochter graag dat plezier doen. U moest er maar heelemaal geen zwarigheid over maken, hij betaalt 't en hij komt er wel eens over praten.’
Uitgelaten vloog zij haar moeder om den hals. ‘Verbeeld je eens, Brussel! Dat 's nog heel wat anders dan hier in het land. En 't is zoo sjiek, Meta dacht dat je er leerde paardrijden.’
‘Ja, ja,’ weerde Carolien zacht af, ‘maar kind, hoe kommen de menschen der bij?’
Ze keek naar grootmoeder die met een strak gezicht zat en niets zei, toen naar haar man...
‘Waarom zeggen jullie niks? 't Is om van om te vallen, zoo'n prachtig aanbod.’
‘Dat kan niet,’ zei van Stavenvoorde, ‘ik wil niet dat mijn dochter op kosten van anderen naar kostschool gaat, 't is heelemaal niet noodig. Wat zegt u moeder?’
‘Groot gelijk,’ knikte het oudje, maar kleine Carla wond zich op.
‘Wat praat u toch grootmoeder? En pa ook. Niet noodig! 't Is zalig, heerlijk. Ik heb aan meneer de Bie gezegd dat u natuurlijk dol in uw schik zult zijn.’
‘Ik wil die verplichting niet aan vreemde menschen. Voor minder op school en nou op kosten van anderen naar kostschool. Ik begrijp je niet Carla, ik dacht dat je meer eergevoel hadt.’
Van Stavenvoorde sprak met meer energie dan men van hem gewoon was en er kwam uitdrukking in de flauw staande oogen.
Maar Carla, veel te zenuwachtig om te bedenken dat vader
| |
| |
en grootmoeder niet veel hadden in te brengen als moeder op haar hand was, barstte in tranen los.
‘Eergevoel, u misgunt 't me. U is jaloersch omdat u 't zelf niet doen kunt, u kunt 't niet velen.’
‘Hou je mond, Carla,’ mevrouw van Stavenvoorde had haar bedaardheid terug gekregen en trok het kind naar zich toe. ‘Je hoeft niet zoo brutaal tegen je pa te wezen.’
‘Als pa zoo iets onmogelijks zegt,’ mokte Carla.
‘Ik hoop dat je inziet dat ik gelijk heb Carolien,’ pa sprak al met minder overtuiging.
‘Gelijk en gelijk is twee. In ieder geval is 't een enorm buitenkansje voor het kind.’
‘Misschien wel, maar we zouden een groote verplichting maken en we kunnen niets terug doen.’
‘Niks terug doen, dat weet ik nog zoo net niet. De de Bie's zijn schatrijk, 't geld maakt hun niks. Ze hebben er natuurlijk hun reden voor om hun dochter niet alleen naar Brussel te laten gaan. Ze vinden 't beter dat er een vriendinnetje mee gaat en nu ze Carla goed hebben leeren kennen en veel van haar houden, willen ze graag dat zij dat vriendinnetje is. Dat 's allemaal zoo klaar als een klontje. Wij kunnen 't niet betalen, dat weten ze en daar steekt geen schande in. Der is niks van eergevoel en verplichting. We doen ze net zoo goed een dienst as we toestemmen.’
Carla had haar arm om moeders hals geslagen, zij huilde niet meer. Van Stavenvoorde keek zijn vrouw verbluft aan; zooals die Carolien toch alles weg kon redeneeren.
‘Wel mogelijk,’ hernam hij onrustig, ‘maar ik begrijp heelemaal niet waarom het kind naar een kostschool moet. 't Hoeft toch niet. Ze kan toch net zoo goed thuis blijven.’
‘Dat zou ik ook denken,’ viel grootmoeder bij, ‘hier hoort ze.’
Carolien gaf haar dochter, die weer hevig wilde uitvallen, een wenk om te zwijgen.
‘Daar hebben we 't oude liedje,’ ging zij voort. ‘Van zoo iets begrijpen jullie niks. Jij niet,’ met klem tot haar man, ‘omdat je je nooit met de opvoeding van je kind hebt bemoeid en heelemaal niet weet wat een jong meisje zooals zij is, toekomt. En moeder ... nou ja, die heeft nooit wat anders gezien as de behangerswinkel van vader. Ik heb gezorgd dat Carla
| |
| |
naar een deftige meisjesschool ging, daardoor heeft ze kennissen gekregen waar ze wat aan heeft. Dat zie je an die de Bie's. As ze nou nog naar Brussel gaat, dan is ze klaar, dan is ze volleerd, dan kan ze overal kommen en dan heeft ze alle kans op een rijk, voornaam huwelijk.’
‘Trouwen,’ pruttelde pa, ‘ze is nog geen achttien.’
‘Kan je begrijpen,’ mompelde grootje, ‘geld zoekt altijd geld, en ze heeft geen centen.’
‘Hoe kunt u zoo praten,’ barstte Carla los. ‘Wie denkt er nu aan een huwelijk of aan geld? Centen ... ba, dat is weer net iets voor u om te zeggen, grootmoeder. Ik had gedacht dat u en pa 't heerlijk voor mij zouden vinden, dat u mij zoudt feliciteeren en nu doet u allebei zoo akelig, voor mij is 't ook altijd even naar.’
‘Huil jij maar niet Carlatje, 't komt alles best terecht.’
En zoo gebeurde het. Een paar avonden later zou meneer de Bie even aanloopen om de zaak nader te bepraten. Hij had het als iets heel gewoons aan Carla gezegd, maar thuis bracht die tijding ontroering. 't Begon met een voorstel van Carolien aan moeder of ze maar niet liever na het eten naar bed zou gaan, ze leek wat moe. Maar moeder keek verbazend pienter uit haar scherpe oogjes en zei dat ze er niet aan dacht. Als haar dochter zich voor haar schaamde zou ze wel ergens anders een onderkomen zoeken, haar geld kon ze overal verteeren. Dit lokte weer een twist uit en toen beide vrouwen, zonder elkaar gelijk te geven, er dan maar het zwijgen toe zouden doen, begreep Carolien dat zij 't verkeerd had aangelegd. Grootje, koppig en kwaad, wilde nu niet eens haar beste muts opzetten.
De dochter had al haar overredingskracht noodig en toen zij er eindelijk in slaagde het oudje tot de nieuwe tullen muts met paarsche strikken te doen besluiten, vond Carla dat grootmoeder er nog veel burgerlijker en meer als een hofjesjuffrouw uitzag dan met de oude, vettige, zwarte.
Pa trok zonder morren zijn gekleede jas aan. Er was in de laatste dagen zooveel getwist en gepraat over Carla's gaan naar Brussel, dat hij maar verlangde de zaak beslist te zien. Het bleef hem hinderen, maar tegen zijn vrouw kon hij niet op, en misschien had zij ook wel gelijk en wist zij beter wat goed voor Carla was dan hij. Hij wilde zoo graag met rust worden gelaten.
| |
| |
Ma kreeg de mooie theekopjes, de gelakte trommeltjes en het japansche blad. Toen deed ze haar beste, zwarte japon aan, en vroeg of Carla zich ook niet wat zou opknappen. Maar het meisje, kribbig door al die toebereidselen, zei dat 't heelemaal niet hoefde, dat al die omslag en die drukte burgerlijk waren en toonde dat je dan ook heelemaal niets niemendal gewend was. Ma viel wéér uit en er dreigde een nieuwe twist, die slechts voorkomen werd doordat pa de aanmerking maakte dat het petroleumstel walmde, waarop ma er mopperend mee naar de keuken ging om de pitten nog eens bij te knippen.
Het kind zat op spelden, maar 't viel erg mee. Meneer de Bie deed zoo gewoon en huiselijk dat ma, zonder er aan te denken, haar geaffecteerden, aangeleerden conversatietoon liet varen en er slechts plotseling met schrik in terug viel. Hij praatte met grootje over het Haagje zooals dat vroeger was, toen je vond dat Bronovo aan het eind van 't Christendom stond en toen de menschen heen en weer naar Scheveningen liepen, hoogstens een keer met de schuit gingen. Het oudje kwam heelemaal bij en verklaarde later dat zij hem een heel aardigen man vond, heelemaal niet trotsch. Hij wist de menschen te suggéreeren dat het eigenlijke doel van zijn bezoek maar bijzaak was, sprak slechts terloops over Carla's gaan naar Brussel, en lachte hartelijk toen pa stotterend voor den dag kwam met bezwaren en sprak van de groote verplichting.
Als 't daarop aankwam, dan maakte hij die. Hij was den heer en mevrouw van Stavenvoorde heel dankbaar dat zij Carla toestonden zijn dochter te vergezellen. Zijn Meta was een gevoelig kind, kon erg moeielijk van huis. Hij en zijn vrouw achtten het noodig om haar eens voor korten tijd onder andere leiding te plaatsen en ze zou er veel minder tegen opzien als haar vriendinnetje meeging. De meisjes waren zoo aan elkaar gehecht; hij kon zijn kind dat genoegen verschaffen en hij was wezenlijk heel blij dat Carla en haar ouders in zijn verzoek wilden toestemmen.
Carolien lachte triomfantelijk. Pa voelde zijn bezwaren verdwijnen. Als je de zaak van dien kant bekeek, had die meneer de Bie wel gelijk. 't Was toch ook een heel ding om je kind een maand of acht te missen. Zij bewilligden er in omdat die Meta, en Carla ook, het zoo graag wilden. Maar pa vond dat hij een offer bracht, want hij zag nu al op tegen den tijd dat
| |
| |
het zonnestraaltje uit huis zou zijn. Ook grootmoeder had geen tegenwerpingen meer en Carla was in de wolken. Zij zei niet veel en keek maar met verhoogden blos en schitterende oogen, ze kon zich nog niet indenken in de werkelijkheid, het was al te mooi.
Na een klein uurtje nam de bezoeker afscheid. De heele familie wilde hem uitgeleide doen maar hij verzocht vriendelijk toch niet zooveel drukte te maken en ten slotte stond hij alleen met Carla in het gangetje.
‘Wel kleintje, ben je in je schik?’ vroeg hij, terwijl het meis je op de teenen staande, zijn jas, wijd geopend, in de handjes omhoog hield.
‘O meneer,’ stamelde zij verrukt. ‘Ik vind het goddelijk. Ik weet heusch niet hoe ik u bedanken moet.’
‘Nog al makkelijk. Geef me maar een zoen.’
Carla week een beetje terug. Maar plotseling zag zij zijn bleek, fletsch gezicht vlak bij het hare, voelde zij zijn snor langs haar wangen en zoende hij haar met gulzige, gretige zoenen op den mond.
Een gewaarwording van hevigen tegenzin, van groote walging kwam over haar. Zij stond op het punt om hem een flinken stoot te geven maar hij liet haar los en met een: ‘Nu dag Carla, tot ziens,’ opende hij de straatdeur en was hij verdwenen, voor zij iets kon doen.
Het meisje stond een oogenblik verslagen. Een kilkoude rilling liep haar langs den rug, toen voelde zij hoe het bloed haar naar het hoofd stroomde en hoe alles aan haar klopte en brandde van schaamte en verontwaardiging. Met geweld bedwong zij haar tranen, want zij hoorde haar moeder's stem:
‘Kind, wat doe je in de gang? Kom toch binnen.’
‘Ja, ik kom, maar ik moet even naar boven.’
Zij holde de trap op, naar haar kamertje, wierp de deur in 't slot, schonk driftig, in 't donker, water in de waschkom en dompelde haar heele gezicht er in. Nog niet tevreden liet zij het koele nat in haar mond stroomen.
Zonder het heel klaar te begrijpen voelde zij dat die man haar beleedigd had, dat die liefkoozing iets afschuwelijks was en vaag kwam de vraag bij haar op of hij dacht dat zij hem daartoe het recht gaf, door zijn weldaad aan te nemen.
Niettegenstaande het koude water brandden nog haar wan- | |
| |
gen. Als zij nu beneden vertelde wat die meneer de Bie gedaan had, dan zou pa woedend worden, ook ma zou opspelen en ze zouden van de heele zaak niets meer willen weten.
Dat kon toch niet, ze waren nu juist zoo blij, en zij, Carla, kon het plan van naar Brussel te gaan niet opgeven. Het was ook onmogelijk tegenover Meta.
Zij kon haar toch niet zeggen dat haar pa... Misschien nam zij het ook wel wat hoog op, was het niet zoo heel vreeselijk. Zij was erg geschrikt, nu ja, maar zij zou wel maken dat 't niet weer gebeurde. 't Eenige wat haar te doen stond was voortaan op haar hoede te zijn en er voor te zorgen dat zij zich nooit alleen bevond met dien naren vent. Want, al was 't nog zoo ondankbaar, een hekel had zij aan hem. Maar zij moest natuurlijk niemand iets laten merken en er volstrekt niets van zeggen, zoo handelde zij 't verstandigst.
Even nog voelde ze iets onaangenaams toen zij, beneden gekomen, moest instemmen met het koor van loftuitingen dat pa en ma en ook grootje aanhieven op meneer de Bie, maar toen zij nu gezellig aan tafel zaten en al het heerlijke werd besproken van een verblijf in Brussel, toen pa, die er eens, lang geleden, voor een paar dagen geweest was, zijn gewone schuchtere stilzwijgendheid aflegde en vertelde van al het moois dat daar te zien was, vergat zij het en lachte zij opgewonden en overmoedig terwijl Carolien tot haar man en haar moeder zei:
‘Dat kind is een echte geluksvogel. Jullie zullen es zien hoever ze 't nog in de wereld brengt.’
|
|