Die vlakte en andere gedigte(1908)–Jan F.E. Celliers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] De tempel der reinheid. (Hollands). Ik droomde mij in wolken-landen; het blindend blank der zonnewanden al zwevend in 't rein azuur, als lenig marmer reuze-krullend, de dalen schaduw-purper vullend, - en goud-gekopt de stapel-muur En 'k zag 'n zaal vol schone vrouwen, het blank en blauw, in lange vouwen omhangend los de slanke le'en, in nauwe lijne-sluiting kozend om malse vormen rose-blozend, - en blanke voet op marmersteen. 'k Hoor stemmen als kristallen klokjes, in 't ruim gestrooid als wolken-vlokjes, bij scherts en blij-zang ongetoomd; waar vol-geteugd de boezems zwellen, in 't levend blauw der ether-wellen - door wijde ramen ingestroomd. [pagina 47] [p. 47] Bij 't voorhang, plots op-zij gegleden, zie 'k mannen in de zaal getreden, in 't licht gewaad van 't wolkenland; en vlug in 't gaan zijn fijne voeten al spoedend tot een blij ontmoeten, - van ver gereikt de vrienden-hand. En durvend-klaar in reine weten zie 'k oog met oog zich lachend meten, bij handen-druk van welle-kom. En los als 't kleed van lange vouwen valt gul de lach van 't vol vertrouwen - herhaald van wand tot wand alom. En 'k vond mij biddend neergezegen: ‘Verlicht, O God, mijn aardse wegen, en aan Uw hand, ach, voere mij, dat ik, genaakt tot reinheids-tempel, een hand gestrekt vind aan de drempel en blije stem: ‘Wees welkom, gij!’ Vorige Volgende