Die vlakte en andere gedigte(1908)–Jan F.E. Celliers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Gij en IK. (Hollands). Gij zijt gij en ik ben ik, versta dat wel; in lijf en leden niet alleen, in hoofd en hart, in groot en kleen, bij ernst als spel. Als uwe paden, vriend, zijn mijne recht of krom; en zegt ge mij op 's levens baan naar Uwe leest geschoeid te gaan, ik vraag, waarom? Is 't afgunst niet, of vrees, die U dat woord ontrukt, dan vraag ik, is 't niet zuchten, maat, naar lotgenoot in leed of kwaad dat U bedrukt? Bedenk bij 't luid berispend woord, op markt of straat, wat ook de schaar ter oor wil gaan is vaak bazuin voor eigenwaan - of eigenbaat. [pagina 42] [p. 42] Van oog tot oog en hart tot hart, waar niemand ziet, zo is 't, dat, in stille daad, de ware mense-liefde raad en hulpe biedt. Roert Christenliefde U de borst of Christenplicht, zo grijp mij aan met frisse moed of toon mij d'afgrond aan mijn voet, en geef mij licht. Maar zo voor U als mij blijv' 't wachtwoord: ‘weeg en wik;’ want niemand, wat hij wrocht of dacht. had d' hele wijsheid ooit in pacht. - niet gij, niet ik. Zo wacht U, vriend, voor spot of blaam, als 'k weeg en proef; en denk geen kwaad, maar geef U stil gewonnen, om der waarheid wil, als ik eens troef. Hebt gij 'n geloof dat steeds uw weg naar 't hoogste richt zo gunt gij wis die schat ook mij, - in 't strevend voorwaarts vroom en blij bij eigen licht. [pagina 43] [p. 43] Beticht te ras van bijgeloof uw wijsheid mij, zo duid 't niet als schimp of grap als 'k vraag: is wel uw wetenschap daarvan zo vrij? ‘Heb lief uw naaste als U-zelf,’ is 't groot gebod; zo kweke 't hart voor U als mij, bij 't gij en ik, 't Christ'lik wij; ach! gave 't God! Vorige Volgende