richtingen en vermengen zich gaandeweg daarmee. Dat aanhoudend donderen, dreunen, smakken, sissen, opspatten, steunen en hijgen van de kolk, dat herhaalde knorren, dat geweldig beven van de grond onder onze voeten - telkens gevolgd door heftige uitspuwingen, waardoor dikwijls droppels van de gesmolten massa voor onze voeten vielen en na afkoeling door ons opgeraapt werden als lava-stukjes van zeer eigenaardige vorm, - dat plotselinge instorten, dikwijls, van de grond dichtbij ons, dat alles wekte onwillekeurig een bang gevoel van onzekerheid, doch tegelijk ook een gevoel van sprakeloos ontzag. Bij dit geweldig schouwspel der natuur gevoelt men zich onwillekeurig geneigd om met de inboorlingen uit te roepen: ‘Lúcu lúa Péle à lohá’, dat is: ‘vernietigende kolk van Péle, wees gegroet!’.
Tegen 8 uur verlieten wij dit onvergetelijke schouwspel. Ondanks verkoolde wandelstokken, verbrande schoen-zolen en geschroeide haren berouwde mij de tocht niet, die, hoewel heet en ten dele gevaarlijk, toch van het grootste belang was.
De grote krans, die de lava-zee omgeeft, heeft talrijke onderaardsche openingen. Deze uitgangen zijn hier en daar ingestort en geven lava-grotten te zien waardoor de uitstromingen naar nog diepere gangen wegvloeien. Van uit deze gangen formeeren zich talrijke pijpen naar de oppervlakte van de grond, om een uitweg te geven aan de geweldige gassen en dampen; deze pijpen bevinden zich zelfs in de verre omgeving van de lava-zee; in de pijpen en in de bovenste krater-holen vindt men merkwaardige formaties van zwavelarsenicum.
Dank zij deze afvoer-gangen, overstroomt de Kilauéa-krater nooit zijne boorden. Volgens overlevering zou evenwel ééns, in overoude tijden, een overstroming hebben plaatsgevonden, toen de Kilauéa zijn zuidelijke wal doorbrak en zich bij Kalohia en Kopéla in de zee stortte.
Om 12 uur was ik weder in de zadel, en voorwaarts ging het op de hoge rand langs van de onstuimig woelende