gen zij meer en meer op de slee aan, dreigende reizigers en paarden te verscheuren. De man zag, dat uitredding hopeloos was en, radeloos van angst, stelde hij aan zijn vrouw voor om het kind maar uit de slee te werpen voor de wolven, opdat zij dan verder voortvluchten konden, terwijl de wolven bezig zouden zijn het kind op te eten. Neen, zo iets kon de moeder niet over haar hart krijgen; zij hield haar kind vast omklemd, weigerde om het af te geven en voor hare ogen door de woeste dieren te zien verscheuren. De angst had nu zó een uitwerking op de man, dat hij slechts nog aan zijn eigen veiligheid dacht; en wat deed hij? O, het is bijna ongeloofbaar: hij wierp moeder en kind beide van de slee af, voor de wolven, en jaagde toen alleen verder zo hard als het arme paard nog lopen kon. Maar, wat wilde Gods wonderbare beschikking?
De moeder met haar kind kwam te land in een diepe sloot, die met sneeuw opgevuld was, en daarin zonken zij weg. Hetzij nu, dat de wolven door hun instinct gewaarschuwd werden voor deze holte onder de sneeuw, of dat zij in hun woeste ijver zich wilden verzekeren van de buit die zij nog in het oog hadden, - toen zij de plaats bereikten, waar deze holte onder de sneeuw verborgen lag, gaven zij weerskanten pad daarvoor en bleven de slee vervolgen. Zij achterhaalden weldra de slee, wierpen zich op man en paard, en in weinig tijds waren beide opgevreten.
Na met de grootste moeite onder de sneeuw uit te zijn gekropen en uit de sloot, mochten moeder en kind, zonder verder ongeval, hun dorpje veilig bereiken, daar de verzadigde wolven zich in een andere richting verwijderd hadden.