Ons leesboek(1905)–Jan F.E. Celliers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De Prikkels van het Leven. De mensch schept zich duizend behoeften, Dat ligt in zijn werkzamen geest; Maar de een maakt hem schepper en koning En de ander tot slaaf, ja tot beest. Behoefte aan volmaking veredelt, Behoefte aan ontwijding verneert; De een put zijn kracht uit ontbering, Waar de ander bij weelde verteert. De rijkdom ligt niet in het ‘hebben’, De schat schuilt soms diep in 't gemoed; Een vader van rijken en armen Biedt weldaad in zuur en in zoet. Hij legde in de vorming van 't schepsel De zaden van geest en vernuft; Haar stengel vraagt strijden en werken, Haar bloem groeit licht ijdel en wuft. Een zucht naar genot en genoegen - Aan wien is ze t'eenenmaal vreemd? - Ach, dat men, om 't leven te grijpen, [pagina 86] [p. 86] De dood vaak tot handvatsel neemt! Daar ligt op ons pad zooveel edels, Dat ons naar iets hoogers verwijst; Gelukkig, wanneer daar van binnen De prikkel van 't goede in ons rijst. Daar kruipt in ons hart ook een wormpje, Dat, klein, zijn ontstaan schaars verraadt, Maar dat, ongemoeid, tot een slang groeit; Die worm is de prikkel van 't kwaad. De prikkels van 't goede te kweeken, Dat vordert elk blijvend genot, De prikkels van 't kwade te dooden, Dat eischt ons bestaan en ons lot. Het goed brengt zijn eigen belooning, Het kwaad is zich zelve ten straf: Wie strijdt voor het goede in 't leven, Plant bloemen die bloeien op 't graf. [W.J. van Zeggelen.] Vorige Volgende