sommige menschen ontbreekt, nl. bij de zogenaamde albino's). Onder het ader-vlies bevindt zich het net-vlies K, een allerbelangrijkst orgaan. Dit net-vlies is eigenlijk een uitbreiding, binnen in de oogbol, van de gezichts-zenuw M, die aan de achterzijde in het oog komt en vandaar naar de hersenen loopt. Het adervlies gaat aan de voorkant over in het gekleurde regenboog-vlies of Iris D. Dit vlies is bij verschillende personen verschillend gekleurd, en daardoor zeggen wij dat de ogen bruin, blauw enz. gekleurd zijn. In het midden van het regenboog-vlies is een ronde opening C, de zogenaamde pupil, waardoor het licht naar binnen dringt in het oogkamertje. Achter de pupil vindt men de heldere kristallens E, die uit een groot aantal lagen is samengesteld.
De voorste en achterste oogkamers B en F, zijn met een waterachtig vocht gevuld, terwijl de grotere inwendige ruimte L gevuld is met het glasachtig lichaam, hetwelk zelf nog weer door een uitertst fijn vlies omsloten wordt, het glasachtig-vlies.
De gehele oogbol wordt door zes spieren vastgehouden en bewogen; van deze spieren zijn twee (N en O) in de figuur zichtbaar. Het oog wordt aan de voorzijde door de oogleden beschut; de ooghaartjes of wimpers houden stof en zweet terug.
De traan-klieren Q en R scheiden voortdurend een waterachtige vloeistof af, waardoor het oog vochtig wordt gehouden en van stof wordt gezuiverd.
Deze zuivering bewerken wij voortdurend door de ogen te knippen.
Bij de vorming van beelden of prentjes werkt het oog op dezelfde wijze als het donkere kamertje of kistje, door de portretnemer gebruikt: C is de opening voor-in, B en E zijn de vergrootglazen of lenzen. L is het eigenlijke donkere kamertje; en op de achterste muur daarvan, dat is op het netvlies K, worden de prentjes of beelden gevormd.
Naarmate een ding, waarnaar men kijkt, ver of nabij is, maakt de lens E zich dunner of dikker, want anders zou het prentje op het netvlies niet altijd goed duidelijk zijn.