Ons leesboek
(1905)–Jan F.E. Celliers– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
verzorging zó in te richten, dat het lichaam op de beste wijze aan zijn doel beantwoordt. Laten wij daartoe het lichaam nagaan in zijne voornaamste delen, verrichtingen en behoeften.
Het beenderen-geraamte vormt als het ware het fondament van het lichaam, omdat alle wekere delen daarom heen gebouwd en daaraan opgehangen zijn. Het geraamte bestaat uit ruim 200 afzonderlijke, onderling aan elkaar verbonden beenderen. De spieren zijn de beweegwerktuigen van het lichaam. De willekeurige spieren vormen het eigenlijke vleesch; zij zijn aan onze wil onderworpen. Zo kunnen wij bij voorbeeld een been of een arm op verschillende wijzen bewegen, zo kunnen wij de ogen rechts of links draaien, enz. De willekeurige spieren zijn meest alle aan de beenderen vastgehecht. Zij bewegen zich wanneer zij een zenuwprikkel ontvangen, dat wil zeggen: een bevel van de hersenen. In elke spier eindigen vertakkingen van zenuwen, die, als fijne telegraafdraden, de spieren in verbinding stellen met de hersenen - de zetel van de wil. De onwillekeurige spieren werken zonder dat wij het willen of weten, en vele werken zelfs onophoudelijk door, zonder ooit uit te rusten of vermoeid te worden. De spieren van het hart en de bloeds-omloop en bijna de hele spijsvertering zijn zo aan onze wil onttrokken. De ademhaling geschiedt, opdat zekere stoffen uit de lucht in het bloed opgenomen worden tot instandhouding van het lichaam en opdat schadelijke stoffen uit het bloed verwijderd worden. Mond en neus staan beide met de longen in verbinding door de lucht-pijp; langs beide wegen kan dus de lucht de longen bereiken. Toch is het altijd veel beter door de neus de lucht in te ademen, daar de lucht zodoende door nauwe wegen gaat waar zij beter verwarmd wordt en waar zij, door de vele haartjes en slijmvliezen, van stof gezuiverd wordt. | |
[pagina 58]
| |
De lucht-pijp verdeelt zich boven in de borst in twee takken, die naar de beide longen gaan. De vertakkingen worden kleiner en kleiner, totdat zij eindigen in talloze long-blaasjes, waarvan de wanden zeer dun zijn. Rondom die blaasjes lopen bloed-adertjes met even dunne wanden. Wanneer dus de lucht in de blaasjes komt, dan is de aanraking tusschen lucht en bloed innig genoeg om uitwisseling der gassen of stoffen mogelijk te maken. Opdat de gezonde inademingslucht alle long-blaasjes vult, moeten wij geen kledingstukken dragen die een volle ademhaling belemmeren; door onvolledige ademhaling blijft er veel onzuiverheid in het bloed achter. De lucht bestaat hoofdzakelijk uit een mengsel van de volgende stoffen: stikstof, zuurstof, koolzuur en waterstof. (Dit zijn maar namen die niet juist iets aanduiden dat ons laat stikken of dat zuur is). Luchtstromingen en winden hebben de strekking om deze gassen overal zó te mengen, dat zij een zekere verhouding bewaren ten opzichte van elkaar. Deze verhouding is de meest geschikte voor onze ademhaling. Daarom moeten wij trachten, overal en altijd in lucht te leven die het gehalte heeft van de buitenlucht in de vrije natuur; binnenshuis moeten wij dus zorgen voor voortdurende luchtverversching. De zuurstof vooral is noodzakelijk voor alle leven, dierlijk en plantaardig. Bij de ademhaling der levende wezens en bij elke verbranding en rotting wordt zuurstof verbruikt, terwijl koolzuur en waterstof daarbij ontstaan. Dit verbruik van zuurstof wordt weer goed gemaakt door de planten, wier voeding en ademhaling op zodanige wijze geschiedt, dat zij veel koolzuur en waterstof verbruiken en veel zuurstof aan de lucht afstaan. Deze processen wegen zó goed tegen elkaar op, dat de totaal aanwezige hoeveelheid zuurstof en koolzuur steeds dezelfde blijven. Door de werkzaamheden van ons lichaam wordt overmaat van koolzuur en waterstof gevormd. Dezen worden door het bloed opgenomen en naar de longen gevoerd. De lucht komt | |
[pagina 59]
| |
in de longen en neemt deze schadelijke of overtollige stoffen van het bloed over, terwijl tegelijkertijd het bloed nieuwe zuurstof uit de ingeademde lucht overneemt. Waterstof is voor ons lichaam in grote hoeveelheid nodig. Waterstof verlaat ons lichaam door uitademing, door uitdamping (zweet) en door urine-afscheiding. De behoefte daartoe wordt aangevuld door drinken. De ziekten die bij het drinken optreden zijn niet het gevolg van het vele drinken, maar van het drinken van te grote hoeveelheden zeer koud water in een kort ogenblik, of van het gebruik van slecht drinkwater. Stikstof schijnt niet in te werken op dieren en planten. Het bloed doorstroomt zonder ophouden, gedurende het gehele leven, een gesloten net van buizen, de bloed-vaten. Deze bloedstroom wordt onderhouden door de werkzaamheid van het hart. Het hart is verdeeld in 4 afdelingen, die men kamers noemt. Uit de linker-beneden-kamer perst het hart het bloed in de grote slag-ader die zich gaandeweg in meerdere takken verdeelt, tot het bloed, in uiterst fijne bloed-vaatjes, alle delen van het lichaam bereikt. Dit bloed deelt aan alle lichaamsdelen de stoffen mede die nodig zijn tot opbouwing en instandhouding. Is dit doel volbracht, dan neemt het bloed de overtollige of schadelijke stoffen op, doch gaat nu uit de fijne slag-aderlijke bloedbuisjes over in een ander stelsel van even fijne adertjes die zich geleidelijk meer en meer verenigen, tot al het onzuivere bloed in twee grote aders verzameld is, die holle aders genoemd worden. Een gedeelte van het slag-aderlijk bloed uit het hart stroomt voorbij de spijsverterings-organen, loopt door de wanden van maag en darmen heen en neemt de nodige stoffen uit het verteerde voedsel op. Na deze opname gaat dit bloed ook over in een ander stelsel van buisjes die zich tot één grote buis verenigen, de poort-ader, welke eerst nog de lever doorloopt (waar de voedings-stoffen gezuiverd worden), en dan uitmondt in een van de genoemde holle aders. | |
[pagina 60]
| |
Schematische voorstelling van het hart en de vaten met aanwijzing van de bloedsomloop, van achteren gezien, zoodat de linkerhelft van de waarnemer overeenkomt met de linkerzijde van het hart.
LB linker bovenhartkamer; LK linker benedenhartkamer; AO aorta of groote lichaamsslagader: A1 slagaderen van de bovenste lichaamsdeelen; A2 slagaderen van de onderste lichaamsdeelen; HA leverslagader welke de lever voor een deel van bloed voorziet; V1 aderen van de bovenste deelen des lichaams; V2 aderen van de onderste deelen des lichaams; VP poortader; HV leverader; VCI onderste holader; VCS bovenste holader; RB rechter bovenhartkamer; RK rechter benedenhartkamer; PA longslagader (gevuld met aderlijk bloed); L longen; PV longaderen (gevuld met slagaderlijk bloed); LCT melksapvaten; LY lymphevaten; Th.D borstbuis; AL darmkanaal: Lr lever. - De pijltjes duiden de loop van 't bloed, de lymphe en de chyl aan. De vaten die slagaderlijk bloed bevatten zijn wit, die welke aderlijk bloed bevatten zijn zwart aangegeven. | |
[pagina 61]
| |
Na ook nog door een afzonderlijk buizen-stelsel de vetten te hebben ontvangen, storten de beide holle aders het aderlijk bloed, de opgenomen voeding-stoffen en vetten uit in de rechter-boven-hartkamer. Uit deze kamer wordt het bloed in de rechter-beneden-hartkamer geperst. Nu trekt weer deze kamer zich samen en perst het bloed door de long-slagader in de longen. Hier neemt de inademings-lucht de schadelijke stoffen weg uit het bloed en bedeelt het bloed met de nodige zuurstof. Door een andere grote buis, de long-ader, gaat het gezuiverde en voedsel-houdende bloed nu naar de linker-bovenkamer van het hart; vandaar in de linker-benedenkamer, waar het in het begin was. Van hier wordt het weer in de grote slagader geperst, en zo gaat de kring-loop onophoudelijk voort. In ongeveer 28 hart-persingen of hartslagen wordt al ons bloed door het hart gevoerd. De spijsvertering maakt het voedsel gereed voor opname in het bloed. De eerste bewerking, het kauwen in de mond, is een gewichtig deel der spijsvertering; de vertering-sappen werken behoorlijk in op fijngekauwd voedsel, terwijl slecht gekauwd voedsel gemakkelijk aanleiding geeft tot stoornissen. Het eerste vertering-sap is het speekse[l] van de mond. In de maag wordt het voedsel vervolgens vermengd met het maag-sap dat door een groot aantal kliertjes afgescheiden wordt. Door verschillende sp[i]eren beweegt de maag het voedsel heen en weer [om het] goed te mengen met de vertering-sappen; dit geschie[dt] z[eer onv]olmaakt wanneer de maag overladen is. Vetten [en zoute]n belemmeren de werking van het maagsap; daarom zijn vette en zoute spijzen voor een zwakke maag moeilijk te verteren. Bij overgang uit de maag in de dunne darmen stort de zogenaamde alvleesch-klier zijn sap in de spijzen; en ook de gal, die door de lever bereid wordt, komt hier in het mengsel. Dan komt het mengsel in de dikke darm. Wij hebben reeds gezien hoe het voedsel, door de wanden van het darm-kanaal heen, door het bloed opgenomen wordt. Wat onbruikbaar is, wordt door het lichaam uitgeworpen. | |
[pagina 62]
| |
Het voedsel, voor eene goede voeding benodigd, moet de volgende stoffen bevatten: 1o. water, 2o. minerale zouten, 3o. eiwitstoffen, 4o. vetten, 5o. kool-hydraten. Onze spijzen zijn bijna altijd mengsels van deze stoffen. Het water dat wij opnemen dient alleen tot aanvulling van het verbruikte, en neemt overigens geen deel aan de stofwisseling. Toch is het van groot gewicht, daar ons lichaam voor omtrent 60 percent uit water bestaat, en omdat het lichaam voortdurend water afgeeft. Minerale zouten vervullen een even lijdelijke rol als het water en zijn ook even onmisbaar. Het lichaam bevat bijna 5 percent zouten. IJzer is ook een noodzakelijk mineraal bestanddeel van ons voedsel. Eiwitstoffen (met water) vormen de hoofdbestanddelen van onze spieren; dus bestaat bijna al ons vleesch daaruit. Onder eiwit verstaan wij zekere stof en niet wil van eieren. Het opnemen daarvan, ter opbouwing en ter aanvulling van eiwitverlies, is dus in de eerste plaats nodig. Koolhydraten en vetten dienen om brandstof en warmte te leveren voor het lichaam. Vleesch is van alle spijzen het rijkst aan eiwitstoffen. De gezondste bereiding van vleesch is het koken, en men doet dat het best door het vleesch in kokend water te plaatsen, want dan verstijft de buitenkant dadelijk en dan gaan de zouten en smaak-stoffen niet in het water over. Evenwel verliest uitgekookt vleesch maar weinig eiwitstof en is dus nog zeer voedzaam, hoewel smakeloos. Zonder dat wij het merken kunnen, kan het vleesch gevaarlijke levenskiemen en smet-stoffen verbergen; daarom is een langdurig en degelijk koken aan te bevelen. Eieren komen in samenstelling ongeveer overeen met vleesch en zijn ook even verteerbaar. Melk kan als uitsluitend voedsel dienen, ook voor volwassen menschen. Melk heeft evenwel het nadeel, dat zij gemakkelijk allerlei onreinheid aanneemt en een uitverkoren kweekplaats | |
[pagina 63]
| |
aanbiedt voor allerlei ziektekiemen. Melk moet nooit gebruikt worden van een dier dat ook maar enigszins ziek is; en in ieder geval moet de melk altijd gekookt gebruikt worden. Bij het melken, en door bewaring van de melk in kamers waar de lucht verontreinigd wordt door menschen-lucht, kan de melk zó bedorven worden, dat zelfs het koken de melk niet meer goed maakt. Karnemelk bevat nog de eiwitstoffen en bijna al de melksuiker, en is dus nog zeer voedzaam. Plantaardige voedingsmiddelen bestaan hoofdzakelijk uit kool-hydraten en bevatten weinig eiwitstoffen. Zeer hoog in voedingswaarde staan de graan-vruchten en de zaden der peul-vruchten; zij bezitten van alle plantaardige spijzen de grootste hoeveelheid eiwit. Knollen, aardappels, wortels en blader-groenten (kool enz.) staan ver achter bij de andere voedingsmiddelen. Suiker is een belangrijk voedingsmiddel: het bestaat in zijn geheel uit kool-hydraat en is in zijn geheel verteerbaar. Als koolhydraat levert het warmte en arbeidsvermogen. Op ommestaande tabel wordt de samenstelling van enige voedingsmiddelen aangetoond. Daaruit zien wij bij voorbeeld dat 100 delen beestevleesch bestaan uit: 20% eiwit, 6% vet, en 74% water, waarin verder nog eenige minerale stoffen opgelost zijn, terwijl er 1% koolhydraat in voorkomt, dat echter niet wordt aangeduid. Wij moeten verschillende voedingsstoffen te zamen nemen. Een mensch die nog groeit heeft, naar verhouding, meer eiwitstoffen nodig dan een volwassene. Hoe meer iemand lichamelijke arbeid verricht, des te groter wordt de behoefte aan vetten en koolhydraten (groenten). De eigenlijke genot-middelen zijn koffie, thee, chocolade, tabak en sterke drank. De eerste drie werken wel opwekkend, doch bevorderen niet de spijsvertering. In overmaat gebruikt, kunnen zij hartkloppingen en zenuw-achtigheid veroorzaken. Overmatig gebruik van tabak stoort ook de goede werking van het zenuw-stelsel en kan zelfs nadelig werken op de spijsvertering en op de ogen. | |
[pagina 64]
| |
N.B. Gr. beteekent gram, een klein gewichtje. Daar de schaal in 100 delen verdeeld is, kan men voor Gr(am) ook lezen % = per cent.
| |
[pagina 65]
| |
Alcohol of sterke drank is in geen enkel opzicht voor ons lichaam nodig of nuttig, behalve wanneer de geneeskunst daarvan gebruik maakt om een tijdelijke prikkel op te wekken. Bij misbruik daarvan is er eigenlijk geen enkel lichaamsdeel waarin geen nadelige afwijkingen kunnen veroorzaakt worden. Deze afwijkingen ontstaan en worden blijvend, wanneer men ook zelfs in betrekkelijk geringe mate geregeld sterke drank gebruikt.
Warmte ontstaat op verschillende manieren, en onder andere ook bij de scheikundige werking van zekere stoffen die met elkaar in aanraking komen (zie ons opstel over de samenstelling der lichamen en over warmte). Wij zien dit bij voorbeeld bij de blussching van kalk en bij gisting (zuurdeeg, druiven-most, enz.). Verbranding of vuur is ook niets anders dan een scheikundige verbinding van de houtdelen met de zuurstof van de lucht. Zo ontstaat ook in ons lichaam een voortdurende, langzame, scheikundige verbranding of oxydatie doordat het bloed zuurstof uit de lucht opneemt en die in aanraking brengt met de voedingstoffen en het water in de lichaamsweefsels. De warmte, welke bij deze oxydatie ontstaat, dient om ons lichaam op zijn vaste warmte-graad te houden en onze organen te bedélen met het nodige arbeidsvermogen. Voor alle verrichtingen van ons lichaam is arbeids-vermogen en dus ook stof-verbruik nodig. Zo wordt bij de werking van het hart, bij willekeurige spier-arbeid, bij hersen-arbeid, bij de vorming van vertering-sappen door de klieren, bij het overbrengen van prikkels of boodschappen langs de zenuwen, bij alles stof verbruikt; en deze afslijting van de orgaan-bestanddelen moet weer aangevuld worden door toevoer van voldoende hoeveelheden eiwit. Wanneer de spieren arbeid verrichten, is de stofwisseling en oxydatie veel sterker dan anders; het bloed moet dan sneller stromen om het verlies aan te vullen en afgeworpen stoffen weg te voeren, - het hart werkt gauwer, de ademhalingen volgen sneller op elkaar | |
[pagina 66]
| |
om de vermeerderde bloedstroom door de longen te zuiveren, en de warmte neemt toe. Wanneer het koud is, eten wij meer dan bij warm weer; daardoor wordt de oxydatie vermeerderd en dus ook de warmte; door veel spierarbeid wordt dan ook de warmte-productie vergroot. Door onze kleding en kombaarzen verhinderen wij gedeeltelijk de voortdurende uitstraling van warmte door de huid. Lucht laat niet gemakkelijk warmte of koude door, daarom zijn wollen kleren de beste, daar wol van alle kledingstoffen de meeste lucht insluit; de haartjes van de wol zijn hol en bevatten lucht. Wanneer wol nat wordt, verdampt het water veel langzamer daaruit dan uit katoen of linnen; daardoor wordt ook minder snel warmte aan het lichaam onttrokken dan het geval zou zijn bij het droog-worden van andere stoffen; want door verdamping ontstaat afkoeling, en dit is sterker naarmate 't sneller geschiedt. Het dragen van wollen kleren stelt dus het lichaam minder aan temperatuur-veranderingen bloot dan linnen of katoenen kleren.
De bactériën zijn besproken in het opstel over de planten (zie aldaar); zij zijn kleine wezens behoorende tot de laagste plantsoorten. Onder gewone omstandigheden komen zij in enorme hoeveelheden voor in onze maag en darmen. Sommige soorten werken mee tot de veranderingen die ons voedsel daar ondergaat, en zijn bovendien onschadelijk. Andere soorten zijn de dragers van besmettelijke ziekten en dus bepaald gevaarlijk. Licht werkt in het algemeen nadelig op hen: de meeste sterven spoedig wanneer zij aan het zonlicht zijn blootgesteld. Wij zien dus, hoe belangrijk het is, onze woningen zó te plaatsen en zó in te richten, dat daar veel licht en vooral zonlicht binnenvalt. Om in het darm-kanaal te kunnen komen, moeten de bactériën de maag passéren. Zij worden echter gedood in zure vloeistoffen; en bij redelijke of normale gezondheid is de maaginhoud zuur, zodat een normale of goed werkende maag de schadelijke bactériën doodt of althans verzwakt. | |
[pagina 67]
| |
Bij bepaalde aandoeningen der maag (slechte, bedorven maag) is de afscheiding van maagsap belemmerd en daardoor ook de werking die de bactériën doodt. Iemand met gezonde spijsverteringsorganen zal daarom minder vatbaar zijn voor infectie-ziekten der ingewanden. Bij long-ontsteking worden ook bepaalde bactériën gevonden. In de mond van bijna alle gezonde menschen kan men dikwijls deze bactérie aantreffen; toch veroorzaakt die geen longontsteking zolang de betrokken persoon onvatbaar blijft. Aandoeningen van de luchtwegen (long-pijp) tengevolge van kou-vatting verminderen die onvatbaarheid, zodat dan long-onsteking kan optreden. Vele infectie-ziekten hebben de eigenschap, dat zij slechts één keer dezelfde mensch aantasten. Door in-enting geeft men iemand (of een dier) de ziekte in lichte graad; dan is hij, zooals wij zeggen, ‘gezouten’. Daar wij moeielijk het oprapen van ziekte-kiemen kunnen vermijden, is de aangewezen weg, het lichaam in een goede staat van gezondheid te bewaren en dus onvatbaar te maken. Het lichaam van iemand die veel sterke drank gebruikt is zeer veel vatbaarder voor infectie-ziekten dan het lichaam van anderen. Een gewichtige eigenschap van zeker soort bactériën is het veroorzaken van rotting, dat is, de omzetting of ontleding van eiwitstoffen (die ergens hun dienst volbracht hebben) tot meer eenvoudige verbindingen, die dan weer door de planten als voedsel worden gebruikt. Zonder de rotting zou het plantaardig en dierlijk leven spoedig een einde moeten nemen, omdat alleen door rotting voedsel voor de planten en dus indirect ook voor de dieren en menschen wordt bereid. Er zijn ook bactériën, die zich ophopen aan de wortelharen van zekere planten en de vrije stik-stof der lucht zodanig bewerken, dat zij door de betrokken plant gemakkelijk opgenomen kan worden. (Zie het opstel over de grond en de bemesting). |
|